Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8261

Datum uitspraak2000-08-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/8282
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer fungerend president __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a en 33b Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/8282 VRWET Inzake : A, verzoeker, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. A.L. de Mik. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verzoeker, geboren op [...] 1964, bezit de Turkse nationaliteit en stelt sedert 18 juli 2000 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland te verblijven. Op 23 juli 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 25 juli 2000 niet ingewilligd. Verzoeker heeft op 26 juli 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Bij schrijven van dezelfde datum heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2000. Verzoeker is aldaar niet verschenen. Verzoeker beschikt niet over een gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, Awb, moet een beroepschrift de gronden van het beroep bevatten. Ingevolge artikel 6:6 Awb kan een beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan dit vereiste, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Deze bepalingen zijn op grond van artikel 8:81, vierde lid, Awb van overeenkomstige toepassing. 3. De president stelt vast dat het verzoekschrift geen gronden bevat in de zin van de Awb. Aangezien verzoeker in zijn bezwaarschrift van 26 juli 2000 evenmin gronden heeft aangevoerd, is verzoeker bij schrijven van 27 juli 2000 op dit verzuim gewezen en is hem verzocht de gronden uiterlijk om 16 uur op de dag voor de zitting in te dienen. Het schrijven waarbij verzoeker op voornoemd verzuim is gewezen, is verzonden naar het aanmeldcentrum te Rijsbergen. Het is de griffie, verantwoordelijk voor de verzending van dit schrijven, bekend dat verzoeker daar niet verblijft. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift als correspondentieadres het adres van de Stichting Rechtsbijstand Asiel op het aanmeldcentrum te Rijsbergen opgegeven. Verzoekers huidige verblijfplaats is niet aan de griffie bekendgemaakt. De president is derhalve van oordeel dat ervan uit dient te worden gegaan dat voornoemd schrijven verzoeker heeft bereikt, althans dat de schriftelijke bereikbaarheid van verzoeker, mede in aanmerking genomen dat verzoeker niet over een gemachtigde beschikt, voor verantwoordelijkheid van verzoeker komt. 4. Aangezien de termijn voor herstel van het verzuim is verstreken zonder dat hieraan gevolg is gegeven, is de president van oordeel dat het verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 6:5 Awb juncto artikel 6:6 Awb, kennelijk niet-ontvankelijk is. 5. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de president niet gebleken. III. BESLISSING De president: verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Ooijen, griffier. afschrift verzonden op: