Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8288

Datum uitspraak2000-11-03
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR00/062HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rek.nr. R00/062HR Mr Strikwerda Parket, 30 juni 2000 conclusie inzake 1. [Verzoeker 1] 2. [Verzoekster 2] Edelhoogachtbaar College, 1. Bij uitspraak van 23 juni 1999 van de Rechtbank te Dor-drecht is ten aanzien van verzoe-kers van cassatie, hierna: het echtpaar [...], de toepas-sing van de schuldsaneringsrege-ling uitgesproken met benoeming van mevrouw M.P.J.M. van der Lee tot bewindvoerder. Voordien stond het echtpaar [...] reeds onder beschermingsbewind als bedoeld in art. 1:431 e.v. BW. Bewindvoerder was de heer dr W.B.M. Erich. Deze had ten behoeve van het echtpaar een zgn. budgetbeheer-rekening onder nr. 47.80.28.636 bij de ABN-AMRO bank te Culemborg geopend. 2. Nadat op 7 maart 2000 in het kader van de schuldsane-rings-regeling de verificatievergadering had plaatsgevonden, heeft genoemde Rechtbank bij vonnis van 22 maart 2000 uitspraak gedaan als bedoeld in art. 338 Fw en de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op onder meer de gronden bedoeld in art. 350 lid 3 onder c (het niet naar behoren nakomen van de uit de schuldsa-neringsregeling voort-vloeiende ver-plichtingen) en onder e (het trachten te benade-len van schuldeisers) Fw, zodat ingevol-ge het bepaalde bij het vijfde lid van dit artikel het echtpaar [...], zodra de uitspraak van de Rechtbank in kracht van gewijs-de is ge-gaan, van rechts-wege in staat van faillissement verkeert. 3. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 2 mei 2000 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Met de Rechtbank was het Hof van oordeel dat het echtpaar [...] niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsre-geling voortvloeiende ver-plich-tingen en heeft getracht de schuldeisers te benadelen. Daartoe over-woog het Hof: "2. (...). De budgetbeheerrekening bedroeg op het tijd-stip van ingang van de schuldsaneringsregeling ongeveer f 4.000,-. Dit bedrag is evenwel niettegenstaande het verzoek van de bewindvoerder in de schuldsaneringsrege-ling niet op de boedelrekening gestort. Wel is op 9 september 1999 f 1.000,- van die budgetbeheerrekening op de boedelrekening gestort. Appellanten beschouwden dit als vervanging van de maandelijkse afloscapaciteit, welke door de rechter-commissaris was bepaald op f 429,08 per maand. De rech-ter-commissaris heeft op 6 januari 2000 bepaald dat het restant van de budgetbeheerrekening niet mocht worden gezien als vervanging van de aflossing. Desondanks hebben appellanten de aflossingen van juni, juli en augustus 1999 nooit overgemaakt op de boedelreke-ning. 3. Ter zitting heeft [verzoekster 2] e/v [verzoeker 1] verklaard dat appellanten in tegenstelling tot de eerdere opgave van f 2.500,- thans een gezamenlijk netto inkomen hebben van circa f 3.000,- per maand. Dit is echter niet gemeld aan de bewindvoerder. Verder is gebleken dat [verzoekster 2] e/v [verzoeker 1] sinds 1 januari 1999 inkomsten uit arbeid genoot van circa f 150,- per maand, welke zij ook niet aan de bewindvoerder heeft gemeld. De bewindvoerder moest hier door de postblokkade achterkomen." 4. Het echtpaar [...] is tegen het arrest van het Hof (tijdig; zie art. 341, lid 7 Fw) in cassatie gekomen met een middel dat vier klachten bevat. 5. De bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling heeft in haar hoedanigheid een ver-weer-schr-ift in cassatie inge-diend. De wet biedt de bewindvoerder daartoe de bevoegd-heid niet, zodat de Hoge Raad op dit ver-weer-schrift geen acht kan slaan. Voor zover de bewind-voerder al als belanghebbende zou moeten worden be-schouwd (i.v.m. met de vaststelling van haar salaris), kan op het ver-weersc-hrift evenmin acht worden gesla-gen, aangezien het verweer-schrift niet is ingediend door een advocaat bij de Hoge Raad. 6. De eerste klacht van het middel is gericht tegen het oor-deel van het Hof, in r.o. 2, dat het echtpaar [...] verwe-ten kan worden dat het niet heeft voldaan aan de verplichting om het bedrag dat nog op de budgetbeheerreke-ning stond op de boedelrekening te storten. Dit oordeel zou onbegrijpelijk, althans onvol-doende gemotiveerd zijn tegen de achtergrond van de door het echtpaar [...] in hoger beroep aangevoerde om-standigheden (a) dat het echtpaar feitelijk nimmer de be-schik-kingsmacht heeft gehad over de ten tijde van het uitspre-ken van de schul-dsaneringsre-geling bestaande budgetbeheerreke-ning, (b) dat het verzoek van de bewindvoerder om het restant van de budgetbe-heerrekening over te maken op de boedelrekening niet was gericht tot het echtpaar, maar tot de bewindvoerder in het beschermingsbe-wind, en (c) dat blijkens de overgelegde bankaf-schriften betreffende het verloop van de budgetbeheerre-kening vanaf de ingang van de schuldsaneringsregeling ten laste van die rekening slechts het toegestane leefgeld en vaste beta-lingsverplichtingen (huur, verzekeringspremies, gas, water, licht) zijn voldaan. 7. Ik acht de klacht gegrond. Door het vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 23 juni 1999, waarbij ten aanzien van het echtpaar [...] de toepassing van de schul-dsaneringsrege-ling werd uitgesproken, kwam niet van rechtswege een einde aan de bestaande onderbewindstelling ex art. 1:431 BW (zie art. 1:449 BW). Zolang door de kantonrechter dat bewind niet is opgeheven (of en, zo ja, wanneer dat is gebeurd, blijkt niet uit de gedingstukken) kon het echtpaar [...] niet zonder de mede-werking van de in het kader van de onderbewindstelling benoemde bewindvoerder over de budgetbe-heerrekening beschikken (art. 1:438 lid 2 BW). Tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen dat namens het echtpaar [...], onder overlegging van correspondentie en bankafschriften, in hoger beroep naar voren is gebracht dat de be-wind-voerder in de schuldsanerings-regeling over afdracht van het restant van de budgetbeheerre-kening aan de boedel in overleg is getreden met de bewindvoer-der in het beschermings-bewind en dat het echtpaar [...] niet eigenmachtig over dat restant heeft beschikt, is zonder nadere motive-ring, die in het bestreden arrest ont-breekt, inderdaad niet begrij-pelijk dat het Hof heeft geoor-deeld dat het echt-paar [...] er een verwijt van kan worden gemaakt dat het op het tijdstip van ingang van de schuldsaneringsrege-ling bestaande restant van de budget-beheerre-kening niet op de boedelre-kening is ge-stort. 8. De tweede klacht verwijt het Hof onvoldoende te hebben gemotiveerd waarom, in afwijking van hetgeen namens het echt-paar [...] is gesteld met betrekking tot het verloop van de budgetbeheerrekening, de in opdracht van de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling verrichte overboeking op 9 september 1999 van f 1.000,- van de budgetbeheerrekening naar de boedelrekening niet kon worden aangemerkt als een vervan-ging van de maandelijkse afloscapaciteit. 9. De klacht komt mij niet aannemelijk voor. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het ten tijde van de ingang van de schuldsaneringsregeling resterende bedrag op de budgetbe-heer-reke-ning aangemerkt dient te worden als een goed dat ingevolge art. 295 Fw in de boedel valt en daarom niet beschouwd kan worden als vervanging van de maandelijkse, op het inkomen van het echtpaar [...] geba-seerde en afgestemde, afloscapaci-teit. Dat is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. 10. De derde en vierde klacht lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij keren zich met motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat het echtpaar [...] in gebreke is gebleven met het verstrekken van informatie aan de bewindvoer-der over hun inkomen. 11. De klachten lijken mij ongegrond. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof op 18 april 2000 is pas toen voor het eerst aan de bewindvoerder bekend gemaakt dat het gezamen-lijke maandelijkse inkomen van het echtpaar niet circa f 2.500, maar ongeveer f 3.000,- bedroeg. Bovendien is, blijkens de toen overgelegde pleitnota van mr. J.J. Weldam (onder 4), namens het echtpaar [...] niet ontkend dat is verzuimd aan de bewind-voerder opgave te doen van (de hoogte) van de inkom-sten uit arbeid van [verzoekster 2], doch is slechts aange-voerd dat, gezien het geringe bedrag van deze inkom-sten, dit eventuele verzuim buiten beschouwing dient te blijven. In het licht van het verhandelde ter terechtzitting is het aangevallen oordeel van het Hof, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk. Waar ik de eerste klacht van het middel gegrond acht, strekt de conclusie tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslis-sing naar een ander gerechts-hof. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

3 november 2000 Eerste Kamer Rek.nr. R00/062HR Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Verzoeker 1], 2. [Verzoekster 2], beiden wonende te [woonplaats], VERZOEKERS tot cassatie, advocaat: mr. J.E. Molenaar. 1. Het geding in feitelijke instanties Bij uitspraak van 23 juni 1999 heeft de Rechtbank te Dordrecht ten aanzien van verzoekers tot cassatie - verder te noemen: verzoekers - de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van een bewindvoerder. Nadat op 7 maart 2000 in het kader van de schuldsaneringsregeling de verificatievergadering had plaatsgevonden, heeft de Rechtbank bij vonnis van 22 maart 2000 uitspraak gedaan als bedoeld in art. 338 F. en de toepassing van de schuldsaneringsregelingen beëindigd op de gronden vermeld in art. 350 lid 3 onder c en e F. Zodra dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zullen verzoekers ingevolge art. 350 lid 5 van rechtswege in staat van faillissement verkeren. Tegen dit vonnis hebben verzoekers hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 2 mei 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 22 maart 2000 bekrachtigd. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof hebben verzoekers beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De bewindvoerder heeft verweer gevoerd. De zaak is voor verzoekers toegelicht door hun advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof. 3. Beoordeling van het middel 3.1 De Rechtbank heeft de toepassing van de schuldsane-ringsregeling ten aanzien van verzoekers beëindigd op onder meer de volgende gronden: (i) Verzoekers hebben nagelaten aan de bewindvoerder te melden dat [verzoekster 2] inkomsten heeft van circa ƒ 150,-- per maand. (ii) Verzoekers hebben na de datum van ingang van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden gemaakt aan de belastingdienst (motorrijtuigenbelasting), een postorderbe-drijf en de woningbouwvereniging, in totaal een bedrag van circa ƒ 1.800,--. (iii) De rechter-commissaris heeft op 3 januari 2000 beslist dat het gehele salaris van verzoekers aan de be-windvoerder diende te worden overgemaakt. Verzoekers waren hiervan op de hoogte. Zij hebben niettemin eind januari 2000 het salaris aan zichzelf laten uitbetalen. 3.2 Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrach-tigd en aan de door de Rechtbank vermelde gronden de vol-gende toegevoegd: (iv) Verzoekers stonden al voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind als be-doeld in art. 1:431 e.v. BW. De budgetbeheerrekening bevat-te op het tijdstip van ingang van de schuldsaneringsrege-ling een positief saldo van ongeveer ƒ 4.000,--. Dit bedrag is ondanks het desbetreffend verzoek van de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling niet op de boedelrekening ge-stort. (v) Wel is op 9 september 1999 ƒ 1.000,-- van de budget-beheerrekening op de boedelrekening gestort. Verzoekers beschouwden dit als vervanging van de maandelijkse aflos-sing, die door de rechter-commissaris op ƒ 429,08 was bepaald. De rechter-commissaris heeft op 6 januari 2000 bepaald dat het restant van de budgetbeheerrekening niet mocht worden gezien als vervanging van de aflossing. Deson-danks hebben verzoekers de aflossingen van juni, juli en augustus 1999 nooit overgemaakt op de boedelrekening. (vi) Ter zitting van het Hof hebben [verzoekster 2] en de advo-caat van verzoekers verklaard dat verzoekers in tegenstel-ling tot de eerdere opgave van ƒ 2.500,-- een gezamenlijk netto-inkomen hebben van circa ƒ 3.000,-- per maand. Dit is echter niet gemeld aan de bewindvoerder. 3.3 Het Hof heeft geoordeeld dat verzoekers niet aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtin-gen hebben voldaan en dat zij hebben getracht hun schuldei-sers te benadelen. 3.4 Het eerste onderdeel van het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat het hiervoor in 3.2 onder (iv) vermelde mede kan dienen als grond voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het klaagt onder meer dat dit oordeel onbegrijpelijk is, omdat namens verzoekers in hoger beroep is betoogd dat zij feitelijk nimmer de beschikkingsmacht hebben gehad over de ten tijde van het uitspreken van de schuldsaneringsregeling bestaande budgetbeheerrekening, dat het beheer van die rekening in handen was van de bewindvoerder in het beschermingsbewind, dat het verzoek van de bewindvoerder om het restant van de budgetbeheerre-kening over te maken op de boedelrekening niet was gericht tot verzoekers, maar tot de bewindvoerder in het bescher-mingsbewind, en dat verzoekers een fax van ABN-AMRO d.d. 18 april 2000 bij het Hof in het geding hebben gebracht, waarin wordt meegedeeld dat de bewindvoerder in de schuld-saneringsregeling sinds 29 juli 1999 als de enige teke-ningsbevoegde voor de budgetbeheerrekening mocht optreden. 3.5 De klacht is gegrond. Gelet op hetgeen verzoekers onder overlegging van brieven en bankafschriften in hoger beroep naar voren hebben gebracht, is zonder nadere motive-ring, die ontbreekt, 's Hofs oordeel dat verzoekers een verwijt ervan kan worden gemaakt dat het op het tijdstip van ingang van de schuldsa-neringsregeling bestaande restant van de budgetbeheerreke-ning niet naar de boedelrekening is overgemaakt, niet begrijpelijk. 3.6 De in de onderdelen 2, 3 en 4 vervatte klachten falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advo-caat-Generaal Strikwerda. 3.7 Hoewel onderdeel 1 gegrond is, kan dit bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De in 3.1 en 3.2 vermelde gronden (i), (v) en (vi) zijn in cassatie niet of tevergeefs bestreden, zodat zij in stand blijven. Deze gronden zijn voldoende om 's Hofs oordeel te dragen dat verzoekers niet aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen hebben voldaan en dat zij hebben getracht hun schuldeisers te benadelen. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, J.B. Fleers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 3 november 2000.