Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8304

Datum uitspraak2000-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/038008-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 16/038008-99 Datum uitspraak : 14 november 2000 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: mr. A.J. Smit V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: (verdachte), (geboorteplaats en datum) wonende te Amersfoort, thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Schans te Amsterdam. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 en 13 november 2000. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 10 november 2000 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. 2. De bewijsbeslissing 2.1. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. motivering: Vastgesteld kan worden dat verdachte op de avond dat het slachtoffer, (naam slachtoffer), werd doodgeschoten, rond half twaalf 's avonds met hem is meegereden in een Opel Tigra, die vervolgens is geparkeerd en afgesloten is achtergelaten in de Maliestraat. Het slachtoffer is vervolgens op korte afstand van de auto rond twaalf uur die avond doodgechoten bij een perceel aan het Oorsprongpark. Verdachte was op dat moment in de buurt en op basis van zijn eigen verklaring kan worden vastgesteld dat hij kort daarna op de plaats van het delict is geweest en het pistool waarmee het schot is gelost heeft vastgehouden. Daarmee is echter niet overtuigend gebleken van een zodanige betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer dat sprake is van het plegen of medeplegen van moord of doodslag als hem onder 1 primair is tenlastegelegd. Wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de vaststelling dat verdachte in de nacht van 9 op 10 juni 1999 het vuurwapen dat op 10 juni 1999 op de plaats van het delict is aangetroffen heeft vastgehouden, is gebaseerd op de verklaring van verdachte dat hij een ander daar toen het wapen uit handen heeft genomen en het vervolgens direct heeft weggegooid. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van 'voorhanden hebben' in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. 2.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 2 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. t.a.v. de schietballpoint: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. t.a.v. de bijbehorende munitie: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte heeft in zijn woning een zogenoemde schietballpoint met bijbehorende munitie voorhanden gehad. - Een dergelijk wapen met munitie dient uit het oogpunt van de bescherming van de bevolking tegen misbruik daarvan uit de samenleving te worden geweerd. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 5 november 1999, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 2 december 1999, opgemaakt door mw. T. Verhoef, reclasseringswerker. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Onttrekking aan het verkeer: Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een pistoolaansteker (nr. 21 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Voornoemd voorwerp zal daarom onttrokken worden aan het verkeer. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straf en maatregel gegrond op de artikelen 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 55 van de Wet wapens en munitie. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 3 maanden. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistoolaansteker (nr. 21 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen). Gelast de teruggave van een stuk papier, een uittreksel KvK en een sigarettenpeuk ( resp. nrs. 22, 24 en 25 van de lijst van inbeslaggenomen goederen) aan verdachte. Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en beveelt zijn onmiddellijke invrijheidstelling. Dit vonnis is gewezen door: mrs. T.H.P. de Roos, E.F. Bueno en P. Dondorp, bijgestaan door E.J. Willekers en H.J. Nieboer als griffiers en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2000.