Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8319

Datum uitspraak2000-10-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers00/1251 BESLU AN VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wijziging in de vorm van onderdak is niet gericht op rechtsgevolg. Bezwaar tegen uitblijven van beslissing op verzoek om verbetering van de huisvesting van verzoekers, die thans gehuisvest zijn op een hotelkamer. Naar het voorlopig oordeel van de president zou door het huisvesten van verzoekers in een ruimere kamer of in twee kamers op zich geen wijziging optreden in het reeds bestaande recht van verzoekers op onderdak ingevolge art. 5, eerste lid, onder a, Rva 1997. Ook de overige verstrekkingen op grond van de Rva 1997 zouden in dat geval ongewijzigd worden voortgezet. Er zou slechts sprake zijn van een feitelijke wijziging in de geboden vorm van onderdak, welke niet kan worden aangemerkt als een wijziging in bestaande rechten en/of verplichtingen. Daarbij heeft de president mede in aanmerking genomen dat over de vorm waarin verweerder onderdak dient te bieden in de Rva 1997 geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Het voorgaande geldt, mutatis mutandis, ook voor het verzoek om plaatsing in een COW-woning, nu deze vorm van opvang eveneens volledig onder de Rva 1997 valt en ook bij plaatsing in een COW-woning de verstrekkingen ingevolge de Rva 1997 (inclusief onderdak) ongewijzigd zouden worden voortgezet. Verzoek afgewezen. Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers te Rijswijk, verweerder. mr. Van Andel (president)


Uitspraak

00/1251 BESLU AN VV President van de Arrondissementsrechtbank te Breda Uitgesproken d.d.: 11 oktober 2000 UITSPRAAK inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: A, geboren [¼] 1947, wonende te B, verzoeker, mr. L.J.P. Mentink te Alkmaar, gemachtigde, en het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, te Rijswijk, verweerder. 1. Procesverloop: Bij brief van 12 juli 2000 hebben verzoekers de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch verzocht een voorlopige voorziening te treffen inzake hun huisvesting door verweerder. Dit verzoek is ter verdere behandeling doorgezonden naar deze rechtbank. Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 oktober 2000. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. L.J.P. Mentink. Als tolk was aanwezig R. el Bariri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Tardjopawiro, juridisch medewerker bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Verder waren van de zijde van verweerder aanwezig A. Friedericy (waarnemend directeur AVO Regio Zuid-Oost), A. Bennink (coördinator opvang AVO Zuid-Oost), J. van Dongen (opvangmedewerker AVO Breda) en V. Langbroek (praktijkverpleegkundige AVO Breda). 2. Beoordeling: 2.1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de president de volgende feiten als vaststaand aan. Verzoekers zijn asielzoekers uit Irak, die op 18 september 1998 een asielaanvraag hebben ingediend. Zij hebben 2 minderjarige zoons, X (18 jaar), die in het laatste jaar van het VWO zit en Y (11 jaar), die aan een vrij ernstige vorm van astma lijdt. Na eerder verblijf in C en D, zijn zij op eigen verzoek sedert 22 februari 1999 gehuisvest in de Aanvullende Opvang (AVO) Hotel E in een vierpersoonskamer met eigen badkamer. In maart en april 1999 hebben verzoekers verweerder een aantal malen mondeling verzocht om een extra kamer ten behoeve van de studie van X. Dit verzoek werd afgewezen. Wel werd door verweerder aangeboden dat X gebruik kon maken van het Nederlandse leslokaal in AVO Hotel E, hetgeen door verzoekers op wisselende gronden werd afgewezen. Ook een voorstel van verweerder om twee tweepersoonskamers ter beschikking te stellen werd door verzoekers afgewezen. In juni 1999 is opnieuw mondeling verzocht om een extra kamer in verband met de studie van X en de astma van Y, welk verzoek opnieuw werd afgewezen. Bij brief van 30 juli 1999 heeft de gemachtigde van verzoekers verweerder verzocht om verbetering van de huisvesting van verzoekers door toewijzing van een extra kamer. Omdat een schriftelijke reactie van verweerder uitbleef, hebben verzoekers bij brief van 30 mei 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing inzake verbetering van hun huisvesting. Daarbij is tevens verzocht verzoekers in aanmerking te brengen voor een zogenaamde Centrale Opvang Woning (COW-woning) in E. Toen reactie van verweerder opnieuw uitbleef, hebben verzoekers bij brief van 12 juli 2000 het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzocht is te bepalen dat verweerder verzoekers een andere woning aanbiedt, die is aangepast aan de grootte van het gezin en aan de handicap van de jongste zoon, dan wel dat verweerder de huidige woonruimte uitbreidt met minimaal een kamer. Subsidiair is verzocht verweerder te gebieden binnen twee weken een beslissing te nemen op het verzoek om verbetering van huisvesting en het bezwaarschrift van 30 mei 2000. 2.2 Bij brief van 28 juli 2000 heeft verweerder medegedeeld van mening te zijn dat verweerder alles binnen zijn mogelijkheden heeft gedaan om aan verzoekers tegemoet te komen. Op basis van adviezen van de CARA-verpleegkundige is zeil gelegd in de kamer en zijn aparte anti-mijthoezen voor de matrassen geleverd. Verder zijn twee tweepersoonskamers en gebruik van het Nederlandse leslokaal als studieruimte aangeboden, hetgeen door verzoekers is afgewezen. Het aantal plaatsen in COW-woningen is zeer beperkt en verweerder wijst deze toe aan diegenen die het langst in Nederland verblijven. Verzoekers zijn nog lang niet aan de beurt, nog afgezien van het feit dat in E en omgeving geen COW-woningen aanwezig zijn. Bij brief van 18 augustus 2000 hebben verzoekers bezwaar aangetekend tegen dit schrijven van verweerder. Voorts hebben verzoekers bij brief van 21 augustus 2000 de president laten weten hun verzoek te handhaven. De president overweegt als volgt. 2.3 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 28 juli 2000 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is en het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede en derde lid van dit artikel moet de afwijzing van een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen eveneens als besluit worden aangemerkt. Van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan eerst sprake zijn indien de handeling is gericht op rechtsgevolg. Van rechtsgevolg is onder meer sprake indien het bestaan van zekere rechten en/of verplichtingen bindend wordt vastgesteld, dan wel indien in bestaande rechten en/of verplichtingen een wijziging optreedt. In geschil is de afwijzing door verweerder van een verzoek om andere huisvesting, zodat de vraag dient te worden beantwoord of het bieden van andere huisvesting binnen dan wel buiten (COW-woning) AVO Hotel E al dan niet op rechtsgevolg is gericht. 2.5 Het COA is op grond van artikel 3 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) onder meer belast met de opvang van asielzoekers in opvangcentra. Krachtens artikel 12 van de Wet COA is vastgesteld de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997). In artikel 5, eerste lid, van de Rva 1997 is opgesomd welke verstrekkingen de opvang in een opvangcentrum in elk geval omvat, waartoe onder meer onderdak behoort. In de Rva 1997 is geen verdere regeling gegeven met betrekking tot de vorm en omvang van het te bieden onderdak. 2.6 Naar het voorlopig oordeel van de president zou door het huisvesten van verzoekers in een ruimere of in twee kamers binnen AVO Hotel E op zich geen wijziging optreden in het reeds bestaande recht van verzoekers op onderdak ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de Rva 1997. Ook de overige verstrekkingen op grond van de Rva 1997 zouden in dat geval ongewijzigd worden voortgezet. Er zou slechts sprake zijn van een feitelijke wijziging in de geboden vorm van onderdak, welke niet kan worden aangemerkt als een wijziging in bestaande rechten en/of verplichtingen. Daarbij heeft de president mede in aanmerking genomen dat over de vorm waarin verweerder onderdak dient te bieden in de Rva 1997 geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Het voorgaande geldt, mutatis mutandis, ook voor het verzoek om plaatsing in een COW-woning, nu deze vorm van opvang eveneens volledig onder de Rva 1997 valt en ook bij plaatsing in een COW-woning de verstrekkingen ingevolge de Rva 1997 (inclusief onderdak) ongewijzigd zouden worden voortgezet. Naar het voorlopig oordeel van de president kan het bieden van andere huisvesting zoals door verzoekers verzocht dan ook niet worden aangemerkt als een op rechtsgevolg gerichte handeling en derhalve niet als besluit in de zin van de Awb. Hieruit volgt dat verweerders brief van 28 juli 2000, waarbij het verzoek om andere huisvesting is afgewezen, evenmin als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. 2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, nu verweerders brief van 28 juli 2000 niet kan worden aangemerkt als een besluit, daartegen geen bezwaar openstaat, zodat verweerder het ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal (dienen te) verklaren. Het verzoek om voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen. 2.8 Ten overvloede overweegt de president nog dat, ook indien wel zou worden aangenomen dat sprake is van een besluit, er naar haar oordeel geen aanleiding zou bestaan voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. De president stelt daarbij voorop dat zij begrip heeft voor het standpunt van verzoekers dat een verblijf gedurende twee jaar in de huidige vierpersoonskamer voor een gezin met twee kinderen van 11 en 18 jaar erg moeilijk is, door onder meer de kleine ruimte en het gebrek aan privacy. Dit is echter een probleem waarvoor meer asielzoekers zich geplaatst zien. Bovendien heeft verweerder naar het oordeel van de president voldoende inspanningen verricht om de problemen tengevolge van Y’s astma op te lossen, onder meer door het leggen van zeil op de kamer. Voorts heeft verweerder ook getracht binnen de bestaande mogelijkheden aan de wensen van verzoekers tegemoet te komen, onder meer door het aanbieden van een aparte studieruimte en twee tweepersoonskamers. Dat verzoekers om hen moverende redenen hiervan geen gebruik wensen te maken, dient voor hun rekening te blijven. De president acht de door hen daarvoor aangevoerde argumenten onvoldoende steekhoudend en niet zodanig dringend dat verweerder had moeten afwijken van zijn voor alle asielzoekers geldende huisvestingsnormen. Met betrekking tot de COW-woningen heeft verweerder voldoende aangetoond dat een dergelijke woning in de omgeving van E niet beschikbaar is en dat verzoekers daarvoor, gelet op het door verweerder gehanteerde toewijzingssysteem, niet in aanmerking komen. De president ziet geen reden om dit toewijzingssysteem onredelijk te achten. 2.9 Aangezien het verzoek wordt afgewezen ziet de president geen grond verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. 3. Beslissing: De president: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van Andel, in tegenwoordigheid van mr. Breeman als griffier, op 11 oktober 2000. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Afschrift verzonden d.d.: ab