
Jurisprudentie
AA8339
Datum uitspraak2000-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWET 00/526 SCR
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWET 00/526 SCR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft de vervolgaanvraag huursubsidie over het tijdvak 1 juli 1998/1 juli 1999 afgewezen omdat deze te laat is ingediend bij de gemeente.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WET 00/526 SCR
Uitspraak
in het geding tussen
A, wonende te B, eiseres,
gemachtigde C,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 22 januari 1999 is door verweerder ontvangen een door eiseres ingediende op 18 januari 1999 ondertekende vervolgaanvraag huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 1998/1 juli 1999.
Bij besluit van 18 mei 1999 heeft verweerder de vervolgaanvraag huursubsidie over het tijdvak 1 juli 1998/1 juli 1999 afgewezen omdat deze te laat is ingediend bij de gemeente.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 juni 1999 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 januari 2000, kenmerk 4244.200112.000.5 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 9 maart 2000 (ingekomen bij de rechtbank op 10 maart 2000) beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 11 april 2000 nader aangevuld bij brief van 19 mei 2000 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2000.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw W.M. Verburg.
2. Overwegingen
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Voor de beoordeling van dit geding zijn de bepalingen ingevolge de Huursusbidiewet (hierna:HSW) van toepassing zoals deze in het hier aan de orde zijnde tijvak golden.
In artikel 7, van de HSW, is het volgende bepaald:
“1. Als aan de navolgende bepalingen wordt voldaan, kent Onze Minister op aanvraag aan een huurder huursubsidie toe over het subsidietijdvak.
2. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één huurder huursubsidie worden toegekend.
3. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op het verstrekken van huursubsidie krachtens deze wet."
In artikel 28, vierde lid, van de HSW is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin die woning is gelegen binnen drie maanden na de peildatum.
Onder peildatum dient op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de HSW te worden verstaan de eerste dag van het subsidietijdvak.
Onder m, ten eerste, van hetzelfde artikel, is aangegeven dat onder subsidietijdvak dient te worden begrepen het subsidiejaar, als degene die huursubsidie aanvraagt op of voor de aanvang van dit jaar huurder van de desbetreffende woning is geworden.
Sedert 1 oktober 1998 is van toepassing de op artikel 49, eerste lid, van de HSW geënte Regeling verlenging termijn voor indiening aanvragen huursubsidie subsidiejaar 1998/1999 door primaire aanvragers (hierna: de Regeling).
In artikel 1 van voornoemde Regeling is bepaald dat in afwijking van artikel 28, vierde lid, van de RSW huurders een aanvraag om toekenning van huursubsidie kunnen indienen binnen twaalf maanden na de peildatum en uiterlijk op 30 juni 1999, als zij voor het eerst een dergelijke aanvraag indienen.
In het op 1 juli 1999 in werking getreden artikel 22a van de HSW is in het eerste lid bepaald dat, als een vervolgaanvraag om toekenning van huursubsidie drie maanden of langer na de peildatum wordt ingediend, geen huursubsidie wordt toegekend voor de kalendermaand waarin de peildatum valt, de kalendermaand waarin die aanvraag wordt ingediend en de tussenliggende kalendermaanden.
Uit de gedingstukken is vast komen te staan dat eiseres niet een eerste maar een vervolgaanvraag heeft ingediend buiten de daarvoor gestelde termijn van drie maanden.
Verweerder stelt terzake van het indienen van een aanvraag een beleid “overschrijding indieningstermijn (art. 28, lid 4)” te voeren zoals neergelegd in Hoofdstuk 9 van een overgelegde werkinstructie. Volgens dit beleid kan overschrijding van de indieningstermijn worden toegestaan als de te late indiening de aanvrager niet verwijtbaar is. Overschrijding van de indieningstermijn wordt in de volgende omstandigheden toegestaan:
“1. ……….
2. Ziekte aanvrager
a) Aanvrager is wegens tijdelijke opname in ziekenhuis of verpleeginrichting fysiek niet in staat geweest een aanvraagformulier in te dienen. Daarbij geldt bij ziekenhuisopname dat de aanvrager ten minste de laatste maand van indiening in het ziekenhuis was opgenomen;
b) Bij geestelijke stoornis is een verklaring van een arts vereist (niet de eigen huisarts!), waaruit blijkt dat betrokkene psychisch gestoord was/is en niet in staat was een aanvraag in te dienen.
3. …….
4 . ......
5 . ......”
Onder andere in de situatie onder 2 genoemd kan alsnog huursubsidie worden aangevraagd tot 6 maanden na de peildatum.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn voor indiening van een aanvraag voor huursubsidie in artikel 28, vierde lid, van de HSW, ofschoon de HSW geen regeling bevat van de gevolgen van overschrijding daarvan, door de wetgever moet worden geacht te zijn bedoeld als een fatale termijn. In dit verband wijst de rechtbank er op dat in de jurisprudentie (bijvoorbeeld: Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 2 oktober 1998, JSV 1999,147) inzake de voorheen geldende Wet individuele huursubsidie terzake van het overigens meer stringent geformuleerde artikel 27, tweede lid, in samenhang met de in het vierde lid vervatte mogelijkheid voor verlenging van de termijn van indiening van de aanvraag het fatale karakter steeds werd aangenomen en dat een niet-verschoonbare overschrijding van die termijn tegen de achtergrond van strekking en systeem van de Wet kon leiden tot weigering van de aanvraag voor het betreffende tijdvak.
Verweerder voert, zoals hiervoor is aangegeven, een beleid om in bepaalde gevallen een verschoonbare termijnoverschrijding aan te kunnen nemen. ofschoon het voor twijfel vatbaar is of de HSW, strikt naar de letter gelezen en in zoverre derhalve anders dan de rechtbank in onder andere haar uitspraak van 7 juni 2000, reg.nr. Divers 99/2694-Dld, (impliciet) tot uitgangspunt nam, daarvoor ruimte biedt, zal de rechtbank de vraag naar de rechtmatigheid van dit beleid laten rusten. Dit beleid, dat overigens alleen is vastgelegd in een interne werkinstructie en niet is gepubliceerd, strekt immers ten gunste van degenen die huursubsidie aanvragen en raakt de belangen van derden niet rechtstreeks.
Namens eiseres is als reden voor de termijnoverschrijding aangevoerd dat eiseres in de loop van 1998 ziek is geworden en op 31 december 1998 in het ziekenhuis is opgenomen in verband met een longontsteking, ondervoeding en uitdroging. Tijdens de ziekenhuisopname is de zoon van eiseres, tevens haar gemachtigde, er achter gekomen dat zijn moeder door haar ziekte (achteruitgang in lichamelijke en geestelijke gezondheid/ziekte van Alzheimer) niet meer in staat was geweest haar administratie bij te houden waaronder het tijdig indienen van het vervolgaanvraagformulier huursubsidie. De gemachtigde van eiseres heeft deze vervolgaanvraag in januari ingevuld en nadat deze op 18 januari 1999 door zijn moeder was ondertekend, ingezonden.
Ter onderbouwing van het voorgaande is op 8 november 1999 een verklaring van de huisarts van eiseres overgelegd waarin is aangegeven dat eiseres wegens ziekte sinds begin 1998 niet in staat was om zelf huursubsidie aan te vragen.
Verweerder heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 20 oktober 1999 in de gelegenheid gesteld om op de hoorzitting of binnen twee weken na verzending van voornoemde brief een verklaring van een arts (niet de eigen huisarts) over te leggen waaruit blijkt dat eiseres gedurende het subsidiejaar 1 juli 1998 - 1 juli 1999 niet in staat was een vervolgaanvraag in te dienen.
Niet gebleken is dat voldaan is aan het hiervoor vermelde verzoek. Slechts voornoemde verklaring van de huisarts is overgelegd.
De gemachtigde van eiseres is, zo blijkt uit de gedingstukken, van mening dat een onderzoek door een onafhankelijk arts niet of nauwelijks zou kunnen bijdragen tot een meer objectief beeld over de gezondheidstoestand van eiseres. De overgelegde verklaring van de huisarts wordt door hem voldoende geacht. In beroep wordt aangevoerd dat de gemachtigde van eiseres graag een verklaring van een onafhankelijke arts zou willen overleggen maar dat deze om tot een oordeel te komen over de situatie medio 1998 toch weer de huisarts van eiseres zou moeten raadplegen. Daarnaast speelt mee dat eiseres niet wil onderkennen dat er sprake is van een geestelijke stoornis en derhalve weigert medewerking te verlenen aan een onderzoek.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op voornoemd beleid, niet voldaan is aan hetgeen is gevraagd te weten het overleggen van een verklaring van een onafhankelijke arts. Om die reden wordt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht hetgeen tot gevolg heeft weigering van de huursubsidie over de in geding zijnde periode.
De rechtbank stelt voorop dat weliswaar niet valt in te zien dat enkel een goed gedocumenteerde verklaring van de huisarts niet zou kunnen volstaan ter beoordeling of van verschoonbaarheid als hier bedoeld sprake is. In dit geval bevat de overgelegde verklaring van de huisarts van eiseres echter onvoldoende gegevens om - bij gebreke van overige medische informatie omtrent de gezondheidstoestand. van eiseres ten tijde van de termijn van indiening van de vervolgaanvraag - verschoonbare te late indiening van die aanvraag te kunnen aannemen.
Overigens zou, uitgaande van het door verweerder gevoerde beleid, ook ingeval van een verschoonbare termijnoverschrijding slechts tot 1 januari 1999 nog een aanvraag kunnen worden ingediend.
Verweerder heeft besloten tot weigering van de huursubsidie over het gehele tijdvak van 1 juli 1998 - 1 juli 1999. Gelet op strekking en systeem van de HSW acht de rechtbank dit op zichzelf een rechtens mogelijke reactie op te late indiening van de aanvraag voor het in geding zijnde tijdvak, maar in beginsel niet de rechtens enig denkbare. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de HSW zoals deze luidde in dit tijdvak, geen regeling bevatte van de rechtsgevolgen van overschrijding van de indieningstermijn. De rechtbank wijst in dit verband mede op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht waarin in het tweede lid is bepaald dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Op -1 juli 1999 (gelegen na de periode van het in geding zijnde tijdvak) is artikel 22a van de HSW in werking getreden. In dit artikel is het rechtsgevolg van het te laat indienen van een vervolgaanvraag nader geregeld. Gelet hierop valt thans, in afwijking van hetgeen in de evengenoemde uitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2000 impliciet naar voren komt, niet in te zien dat, in aanmerking genomen de in de bezwaarprocedure voorgeschreven heroverweging, voor de beoordeling in die procedure van de reikwijdte van de reactie op de te late indiening van de in geding zijnde vervolgaanvraag deze bepaling niet mede van betekenis zou kunnen zijn. Het bestreden besluit dateert immers van na de inwerkingtreding van artikel 22a van de HSW.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval heeft besloten tot handhaving van de weigering van huursubsidie over de gehele periode van 1 juli 1998 -1 juli 1999 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in rechte stand houden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is derhalve gegrond.
De rechtbank is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van f 60,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.J. Schoor.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M. Bouwman-zeldenthuis
als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 okt. 2000
De griffier De rechter:
Afschrift verzonden op: 11 okt. 2000
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.