
Jurisprudentie
AA8340
Datum uitspraak2000-10-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 00/1264 WRO19 VV en AWB 00/1265 WRO19 VV
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 00/1264 WRO19 VV en AWB 00/1265 WRO19 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
De wens om de werking te frustreren van een uitspraak van een Nederlands rechtscollege kan geen grond vormen voor de voor anticipatie vereiste urgentie.
Verlenen van legaliserende bouwvergunning en vrijstellingen (19 WRO) voor 5 lichtmasten, voor aanleg en gebruik van een paardenbuitenbak en voor het houden van een paardenpension.
Sedert 10 jaar is sprake van een illegale situatie. Bij arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is de onrechtmatigheid van de thans bestaande situatie jegens verzoekers bevestigd en is vergunninghouder het gebruik van de buitenbak en het paardenpension op straffe van een dwangsom verboden. Desondanks is het illegale gebruik niet gestaakt. Verweerder is niet overgegaan tot handhavend optreden, doch heeft ter legalisering van de situatie een bestemmingsplan in procedure gebracht, waarna de onderhavige anticipatieprocedure is opgestart.
De vereiste urgentie is volgens verweerder (onder meer) gelegen in een aanzienlijk financieel belang van vergunninghouder omdat hij door het arrest van het Hof vanwege zijn illegale activiteiten f 250,- per dag verbeurt. Hiermee is de urgentie onvoldoende gegeven. Deze grond houdt feitelijk in dat verweerder als urgentie voor anticipatie aanvoert de wens om de werking te frustreren van een uitspraak gewezen door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Indien aldus aan de gevolgen van het niet-naleven van de veroordeling van het Hof in het kader van de beoordeling of hier sprake is van enige hier relevante urgentie waarde toegekend zou worden, zou dit een premie inhouden op het negeren van een rechterlijke uitspraak, hetgeen in strijd is met de principes van de rechtsstaat.
Schorst de bestreden besluiten.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen te Heerlen, verweerder.
mr. R.H.M.J. baron van Hövell tot Westerflier (president)
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 00/1264 WRO19 VV en AWB 00/1265 WRO19 VV
UITSPRAAK van de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
Space Exhibitions BV te Heerlen e.a, verzoekers,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verweerder.
Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht ten aanzien van de besluiten van verweerder van 12 september 2000.
Kenmerken: S18895 en 12.31/4298.
Behandeling ter zitting: 19 oktober 2000.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit met kenmerk S18895 (hierna: besluit I) heeft verweerder aan A bouwvergunning met vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het plaatsen van een 5-tal lichtmasten, gelegen aan de […] […] te B, kadastraal: […], […], [….].
Bij het eveneens in de aanhef genoemde besluit met kenmerk 12.31/4298 heeft verweerder aan voormelde A vrijstelling ex artikel 19 WRO verleend voor de aanleg en gebruik van een paardenbuitenbak en het hebben en houden van een paardenpension ter plaatse van de percelen […] […] en […], kadastraal bekend gemeente B, […], […], […], […], […] en […].
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bij schrijven van 2 oktober 2000 bezwaarschriften op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen. Tevens hebben verzoekers zich gewend tot de president van de rechtbank met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekers gezonden.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 19 oktober 2000, waar in persoon zijn verschenen mw en dhr C, deze laatste tevens als directeur van Space Exhibitions BV, bijgestaan door hun raadsvrouwe mr. K. Schrijvers, terwijl verweerder zich heeft vertegenwoordigen door mr M. Dabekausen. Namens A (vergunninghouder) is verschenen mr G.E.R. Ummelen.
II. OVERWEGINGEN.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de president aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de president over het geschil in de hoofdzaak.
De president acht in casu het spoedeisend belang, dat erin is gelegen om de hinder die verzoekers ondervinden van het gebruik van de buitenbak en de exploitatie van het paardenpension te voorkomen, voldoende gegeven.
In het kader van de hierboven weergegeven beoordeling overweegt hij als volgt.
Sedert 10 jaar is het veeteeltbedrijf dat -onder meer- op de thans aan de orde zijnde percelen werd uitgeoefend, omgebouwd via een paardenfokkerij tot het huidige paardenpension, dit laatste in strijd met het ter plaatste vigerende bestemmingsplan. Omwille van de exploitatie van dit pension is eveneens in strijd met de geldende bestemmingsplan een buitenbak aangelegd en zijn tevens vijf lichtmasten geplaatst.
Tegen deze illegale situatie hebben verzoekers zich steeds verzet. Een eerder met anticipatie verleende vergunning ter legalisering van het gebruik en de aanleg is door de rechtbank vernietigd, welke vernietiging door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd.
Daarnaast hebben partijen in een civiele procedure de degens gekruist, hetgeen geresulteerd heeft in een (inmiddels onherroepelijk) arrest van het Gerechtshof d.d. 25 mei 2000, waarbij de onrechtmatigheid van de thans bestaande situatie jegens verzoekers is bevestigd en vergunninghouder het gebruik van de percelen […] […] (buitenbak) en […] (paardenpension) in strijd met het bestemmingsplan is verboden op straffe van een dwangsom van f 250,-- per dag.
Desondanks heeft de vergunninghouder dit gebruik sindsdien niet gestaakt.
Verweerder is evenwel niet over gegaan tot handhavend optreden, doch heeft ter legalisering van de bestaande situatie een nieuw “bestemmingsplan […] […]-[…]” in procedure gebracht, waarna andermaal een anticipatieprocedure is opgestart.
Het voor dit doel in procedure gebrachte bestemmingsplan is na ter inzagelegging onder weerlegging van de ingebrachte bedenkingen door de raad van verweerders gemeente vastgesteld en ter goedkeuring aan GS voorgelegd. Uiterlijk 22 december 2000 zullen GS een besluit omtrent de goedkeuring van dit plan nemen.
In het kader van de anticipatieprocedure is door GS op 12 september 2000 een verklaring van geen bezwaar afgegeven, waarna verweerder de thans bestreden besluiten heeft genomen.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bezwaar aangetekend alsmede ter voorkoming van onevenredig nadeel, de president verzocht bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten te schorsen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders voor het gebied, waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits vooraf van GS de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten was voor het onderhavige het Bestemmingsplan […] […]-[…] door de raad van verweerders gemeente vastgesteld. Voorts hebben GS op 12 september 2000 verklaringen van geen bezwaar afgegeven.
Gelet op het vorenstaande moet dan ook worden gezegd dat de vrijstellingen in zoverre niet in strijd is met de wettelijke bepalingen dienaangaande.
Uit aard en karakter van de anticipatie vloeit echter tevens voort dat het gebruik van dit instrument, gezien de waarborgen waarmee de wetgever de totstandkoming van een bestemmingsplan heeft omkleed, slechts passend is indien daarvoor voldoende dringende redenen aanwezig zijn en de belangen welke door uitvoering van dat plan zouden worden geschaad, ondergeschikt zijn te achten aan de belangen die daardoor worden gediend.
Namens verzoekers is de urgentie in dezen bestreden.
Ter zitting heeft verweerder op dit punt aangevoerd dat de urgentie op de eerste plaats gelegen is in een aanzienlijk financieel belang dat de vergunninghouder heeft bij een spoedige legalisatie, aangezien hij door het arrest van het Hof vanwege zijn "illegale” activiteiten fl 250,-- per dag verbeurt. Door het nemen van de legalisatiebesluiten, zo is betoogd, is de geconstateerde onrechtmatigheid op dit moment opgeheven en worden geen dwangsommen meer geïnd.
Op de tweede plaats zou de urgentie gelegen zijn in het gebrek in de gemeente Heerlen aan plaatsen om paarden te stallen en te weiden.
De president is van oordeel dat met deze gronden de voor anticipatie vereiste urgentie niet dan wel onvoldoende gegeven is.
Voor wat betreft het aangevoerde financiële belang overweegt de president allereerst dat hierin geen planologische urgentie gelegen is, terwijl daarenboven - hetgeen de president veel zwaarwegender oordeelt - deze grond feitelijk inhoudt dat verweerder als urgentie voor anticipatie aanvoert de wens om de werking te frustreren van een uitspraak gewezen door een Nederlands rechtscollege, in casu het Gerechthof te ‘s-Hertogenbosch. Indien aldus aan de gevolgen van het niet-naleven van de veroordeling van het Hof in het kader van de beoordeling of hier sprake is van enige hier relevante urgentie waarde toegekend zou worden, zou dit een premie inhouden op het negeren van een rechterlijke uitspraak, hetgeen in strijd is met de principes van de rechtsstaat.
Aangaande het tweede argument overweegt de president dat verweerder deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Van enige noodzaak of dringende behoefte is in het geheel niet gebleken en daarmee evenmin van een maatschappelijke belang. Daar komt nog bij dat het de president ontgaat, waarom er voor het stallen en weiden van paarden een buitenbak met verlichting noodzakelijk zou zijn.
Reeds gelet op het voorgaande ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat verweerders respectieve besluiten in de bodemprocedure de rechterlijke toets kunnen doorstaan. Dit bezien in samenhang met de fase waarin de bestemmingsplanprocedure zich thans bevindt, te weten zoals hiervoor is aangegeven dat (uiterlijk) op 22 december 2000 beslist wordt omtrent de goedkeuring van het voor de betreffende percelen vastgestelde bestemmingsplan, is de president van oordeel dat de belangen van verzoekers bij schorsing van de besluiten zwaarder wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder bij een onmiddellijke inwerkingtreding van de besluiten.
Bij dit oordeel heeft hij voorts nog laten meewegen dat blijkens de foto’s en het verhandelde ter zitting bezwaarlijk kan worden volgehouden dat verzoekers geen (ernstige) hinder zouden ondervinden van de (reeds sedert zo lange tijd plaatsvindende illegale) activiteiten van vergunninghouder, terwijl onbestreden is gebleven dat de vergunninghouder voor zijn broodwinning niet op die activiteiten is aangewezen.
De verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komen dan ook voor inwilliging in aanmerking.
De president wijst er -ten overvloede- nog op dat het partijen te allen tijde vrij staat om opheffing van de voorziening te vragen, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, hetgeen in casu het geval zou kunnen zijn indien en voor zover GS hun goedkeuring aan het bestemmingsplan […] [….]-[…] niet zouden onthouden, en de Voorzitter van de Afdeling een eventueel tijdig ingediend schorsingverzoek ter zake zal hebben afgewezen.
Voorts acht de president termen aanwezig om verweerder met toepassing van de artikelen 8:75 en 8:84, vierde lid, van de Awb te veroordelen in de kosten, die verzoekers in verband met de behandeling van deze verzoeken redelijkerwijs hebben moeten maken.
Deze proceskostenveroordeling heeft betrekking op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan het bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De president kent daarbij ter zake van de verrichte proceshandelingen 2 punten met elk een waarde van ¦ 710,-- toe voor de indiening van het verzoekschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x ¦ 710,-- x 1 = ¦ 1.420,--.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:75, 8:82 en 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht:
1. wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe en schorst de bestreden besluiten van 12 september 2000;
2. bepaalt dat aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van 2 x f 450,-- wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
3. veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op ¦ 1.420,--, zijnde de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Heerlen aan verzoekers.
Aldus gedaan door mr. R.H.M.J. baron van Hövell tot Westerflier in tegenwoordigheid van mr. L.M.J.A. Dassen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2000 door mr. van Hövell voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. R. van Hövell tot Westerflier w.g. L.M.J.A. Dassen
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.