Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8375

Datum uitspraak2000-09-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/7807
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 99/7807 VRWET inzake: A, wonende te B, eiseres, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiseres, geboren op [...] 1955, bezit de Surinaamse nationaliteit. Zij is op of omstreeks 21 november 1997 Nederland ingereisd en verblijft sedertdien als vreemdeling in de zin van de Vw hier te lande. Op 30 oktober 1998 heeft eiseres bij de de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend met als doel: "verblijf bij Nederlandse partner C." Bij besluit van 12 maart 1999 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 9 april 1999, aangevuld bij brief van 29 april 1999. Dit bezwaar is bij besluit van 23 juni 1999 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 15 juli 1999, aangevuld bij brief van 3 augustus 1999 (met bijlage), heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 10 november 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij verweerschrift van 24 januari 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.L. Yu, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was ter zitting aanwezig C. 4. Ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:64 Awb ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zou worden heropend. II. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is allereerst de vraag of eiseres kan worden ontvangen in haar beroep. 2. Het onderzoek is op 22 februari 2000 ter zitting geschorst omdat uit het dossier niet bleek dat de gronden van het beroep tijdig zijn ingediend. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de gronden van beroep tijdig zijn verzonden. Eiseres heeft dezelfde dag nog een "transmission result report" van 6 september 1999 naar de rechtbank gefaxt waaruit is af te leiden dat op 6 september 1999 een fax van drie pagina's is verstuurd van het kantoor van de gemachtigde van eiseres naar de griffie van deze rechtbank en zittingsplaats. De rechtbank acht op grond daarvan voldoende aannemelijk dat de gronden van beroep met inachtneming van de door de rechtbank bij brief van 10 augustus 1999 gestelde termijn van vier weken zijn ingediend. Eiseres kan derhalve worden ontvangen in haar beroep. 3. Aan de orde is vervolgens of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 4. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres is hier te lande een relatie aangegaan met C, geboren op [...] 1951, van Nederlandse nationaliteit. Eiseres en haar partner hebben in een relatieverklaring van 20 januari 1999 verklaard dat zij sinds 21 november 1997 een gemeenschappelijke huishouding voeren en feitelijk samenwonen op het adres [...]plantsoen 46-III te B. De partner van eiseres ontvangt sedert 1 mei 1996 tot op heden een AAW/WAO-uitkering van f 1.787,64 netto per maand. Op 18 mei 1999 zijn eiseres en haar partner (voortaan echtgenoot) te Amsterdam in het huwelijk getreden. 5. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het door verweerder gevoerde toelatingsbeleid inzake gehuwden. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om verlening van een vergunning tot verblijf afgewezen omdat haar echtgenoot niet zou voldoen aan het middelenvereiste. Eiseres meent dat haar echtgenoot, gelet op het feit dat zij en haar echtgenoot op 18 mei 1999 in het huwelijk zijn getreden, thans wel voldoet aan genoemd vereiste. Zij verwijst in dit verband naar de bij aanvullend beroepschrift van 3 augustus 1998 overgelegde huwelijksakte. Voor de echtgenoot van eiseres geldt nu immers dat hij dient te beschikken over een inkomen gelijk aan 70 % van het netto-normbedrag, zoals neergelegd in hoofdstuk B1/1.2.3. van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc). 6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres overgelegde huwelijksakte, gelet op de toetsing ex-tunc, niet bij de beoordeling van het onderhavige beroep kan worden betrokken. Ingevolge artikel 24 Voorschrift Vreemdelingen (VV) wordt een vergunning tot verblijf verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling aantoonbaar aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de datum van de aanvraag. In dit geval heeft verweerder de huwelijksakte eerst in beroep ontvangen door toezending door de griffier van de relevante stukken. Dit betekent dat eiseres, eerst op een na het bestreden besluit gelegen moment heeft voldaan aan de voorwaarden voor gezinsvorming. Ten overvloede merkt verweerder op dat niet reeds in de bezwaarfase melding is gemaakt van het voornemen van eiseres en haar echtgenoot om in het huwelijk te treden. Mitsdien kan bezwaarlijk worden gesteld dat verweerder, mede in het licht van de wettelijke beslistermijnen, de beslissing op het bezwaar had moeten uitstellen in afwachting van een (op korte termijn) te sluiten huwelijk. In dit verband moet ook worden bedacht dat eiseres had kunnen weten dat zij eerst zou voldoen aan de voorwaarden voor toelating op het moment dat verweerder de huwelijksakte zou ontvangen. In zoverre komen de gevolgen van haar keuze deze akte niet onmiddellijk ter kennis van verweerder te brengen voor haar rekening en risico. Ten slotte merkt verweerder nog op dat de weigering aan eiseres een vergunning tot verblijf te verlenen geen definitief karakter heeft. Na terugkeer in Suriname kan zij immers bij de Nederlandse ambassade een aanvraag indienen om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, welke aanvraag, als tenminste nog steeds aan de voorwaarden voor verblijf bij Nederlandse echtgenoot wordt voldaan, uiteraard zal worden ingewilligd. De rechtbank overweegt het volgende. 7. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. 8. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc. 9. Tussen partijen is in geschil of het op 18 mei 1999 tussen eiseres en C gesloten huwelijk in deze procedure een rol kan spelen. Verweerder betwist niet dat in beroep is gebleken dat inmiddels aan de voorwaarden voor toelating bij echtgenoot wordt voldaan. 10. De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar echtgenoot op 18 mei 1999 te Amsterdam zijn gehuwd. Ten tijde van het bestreden besluit bestond derhalve een rechtsgeldig huwelijk. De rechtbank stelt eveneens vast dat verweerder eerst middels toezending van de bij aanvullend beroepschrift van 3 augustus 1999 overgelegde huwelijksakte, op 28 oktober 1999, van dit feit heeft kennis genomen. Ten tijde van het bestreden besluit was derhalve geen officiƫle gelegaliseerde huwelijksakte overgelegd. De rechtbank overweegt dat het aantonen van een rechtsgeldige huwelijksakte niet als zelfstandige toelatingsvoorwaarde geldt. 11. De rechtbank stelt voorop dat de Awb is gebaseerd op het uitgangspunt dat besluiten door de rechter ex tunc moeten worden getoetst. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet blijkt echter tevens dat als primaire doelstelling van het bestuursprocesrecht de wenselijkheid van rechtsbescherming heeft te gelden (PG, MvT, p.174). Deze invalshoek heeft er toe geleid dat de wetgever tevens de zienswijze was toegedaan dat de nadelige gevolgen van (het handhaven van) deze benadering (dit wil zeggen de ex tunc-toetsing) 'zoveel mogelijk dienen te worden geredresseerd' (PG, MvT, p. 175). Leidend beginsel daarbij diende volgens de wetgever mede te zijn het uitgangspunt van 'doelmatige en doeltreffende geschillenbeslechting' (PG, idem). 12. Uit het voorgaande volgt dat er onder omstandigheden reden kan zijn ook feiten of omstandigheden bij de rechtmatigheidstoetsing van een besluit te betrekken die eerst na dat besluit aan het bestuursorgaan bekend zijn geworden, maar zich reeds voordien hebben voorgedaan. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval sprake. Aan verweerder kan worden toegegeven dat hij wist noch behoefde te weten dat eiseres hangende de bezwaarprocedure was gehuwd. Daar staat tegenover dat van een doelmatige geschillenbeslechting in het door verweerder verdedigde standpunt in (te) beperkte mate sprake is. Wetende dat inmiddels is gebleken dat eiseres aan alle voorwaarden voor toelating voldeed toen het bestreden besluit werd genomen, zal het standpunt van verweerder er in de onderhavige procedure - waarin artikel 16a Vw niet speelt - immers toe leiden dat eiseres Nederland zal moeten verlaten om in haar land van herkomst een mvv aan te vragen, terwijl niet valt in te zien welke zwaarwegende belangen van verweerder er toe nopen het tijdens de bezwaarfase gesloten huwelijk buiten beschouwing te laten. Met name is onvoldoende aannemelijk dat de door verweerder (en de Minister van Buitenlandse Zaken) te dragen bestuurslast in de door verweerder voorgestane benadering lichter zal zijn. Onder deze omstandigheden komt geen overwegende betekenis toe aan het feit dat eiseres heeft verzuimd verweerder tijdig mee te delen dat zij inmiddels was gehuwd. Het achterwege laten van een veroordeling van verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten vormt voor deze nalatigheid voldoende compensatie. 13. Op grond hiervan is de omstandigheid dat achteraf is gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag berust in het onderhavige geval voldoende grond om de slotsom te rechtvaardigen dat het besluit niet in stand kan blijven. 14. Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. 15. Er valt, zoals hierboven overwogen, verweerder geen verwijt te maken dat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht of om verweerder te veroordelen in de proceskosten. III. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2000, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Bizot-Willemse, griffier, die buiten staat is deze uitspraak te ondertekenen. Afschrift verzonden op: 15 september 2000 Conc.: RW Coll: Bp: - D: B