Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8433

Datum uitspraak2000-11-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersKort-gedingnr.122030/KG ZA 00-1060
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT VONNIS van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van: 1. [eiser sub 1] 2. [eiseres sub 2], handelend als wettelijk vertegenwoordigers van [het kind], allen wonende te Bunschoten, e i s e r s, procureur: mr. A. Klaassen, - t e g e n - Vereniging van Scholen met de Bijbel dr. G. van Goor, gevestigd te Bunschoten, g e d a a g d e, met bijstand van de gemachtigde mr. M. Nagel. 1. Het verloop van het geding 1.1. Eisers hebben gedaagde in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 9 november 2000, hebben zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht. 1.2. Eisers hebben vervolgens bij monde van hun procureur hun vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en op voorhand toegezonden producties. 1.3. Gedaagde heeft hierop bij monde van haar gemachtigde verweer doen voeren mede aan de hand van een overgelegde pleitnota en op voorhand toegezonden en overgelegde producties. 1.4. Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door eisers in persoon, en door [de directeur van gedaagde], hebben partijen vonnis gevraagd. 2. De vaststaande feiten 2.1. Eisers zijn de ouders van [het kind] (nader te noemen: [het kind]). Het gezin [...] woont aan [adres]. [het kind] is in augustus 2000 vier jaar geworden. 2.2. Gedaagde voert te Bunschoten het bestuur over vijf basisscholen op Protestants Christelijke grondslag, waartoe onder meer basisschool Van Amerongen (hierna ook te noemen: Van Amerongen) en basisschool De Wegwijzer (hierna ook te noemen: De Wegwijzer) behoren. 2.3. Gedaagde hanteert voor plaatsing en inschrijving van aangemelde leerlingen die de vierjarige leeftijd hebben bereikt als beleid dat die leerlingen worden geplaatst en ingeschreven op een basisschool als zij in het voedingsgebied van de desbetreffende basisschool wonen. Het voedingsgebied van een school bestaat uit het gebied dat omsloten wordt door een aaneengesloten ring van straten of delen van straten. Van dit plaatsingsbeleid wordt afgeweken indien een maximum aantal leerlingen van 30 in een groep op een school is bereikt, terwijl op een school uit het nabijgelegen voedingsgebied dit maximum nog niet is bereikt. 2.4. Ouders kunnen een verzoek indienen bij de directie van één van de scholen en/of bij het bestuur van gedaagde om hun kinderen te laten plaatsen en inschrijven op een andere school van gedaagde. Op een dergelijk verzoek wordt door het bestuur van gedaagde beslist, gehoord de directies van de scholen en de onderwijscommissie van het bestuur van gedaagde. De onderwijscommissie zorgt er dan voor dat met alle betrokkenen overleg is gevoerd. 2.5. Eisers hebben het bestuur van gedaagde in eerste instantie mondeling en later ook schriftelijk verzocht om [het kind] te plaatsen als leerling bij Van Amerongen, ofschoon [het kind] in het voedingsgebied van De Wegwijzer woont. De woning van [het kind] is gelegen nabij de grens van beide voedingsgebieden en bevindt zich op een afstand van 550 meter van Van Amerongen en 750 meter van De Wegwijzer. De verzoeken van eisers zijn door het bestuur van gedaagde afgewezen en het bestuur heeft [het kind] verwezen naar De Wegwijzer. 3. Het geschil en de beoordeling ervan 3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering van eisers ertoe gedaagde te veroordelen primair: [het kind] binnen twee weken na dit vonnis als leerling te plaatsen op Van Amerongen; subsidiair: binnen twee weken na dit vonnis opnieuw op het verzoek van eisers, strekkende tot ontheffing van de schoolgrenzen, te beslissen met inachtneming van de in dit vonnis nader aan te geven gronden waarmee rekening gehouden zal dienen te worden; alsmede: de school (de president leest: gedaagde) te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede de kosten welke eisers tot op heden aan rechtsbijstand hebben moeten maken, eventueel vermeerderd met een bedrag aan nakosten. 3.2. Eisers stellen dat ingevolge artikel 65 van de Wet op het Primair Onderwijs een openbare school die voor toelating tot haar school een schoolgrenzenbeleid hanteert, verplicht is daarvan af te wijken indien ouders van een leerling een schriftelijk verzoek daartoe doen. Eisers verwijzen in dit verband naar een uitspraak van de voorzitter van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 18 juni 1986 (KG 1986, 337) waarin op overeenkomstige wijze is beslist. Het enkele feit dat het onderhavige geval betrekking heeft op een bijzondere school doet aan dit recht op vrije schoolkeuze niet af, aldus eisers. De beleidsvrijheid van bijzondere scholen heeft immers enkel tot doel de religieuze of anderszins afwijkende levensbeschouwelijke identiteit te waarborgen. Die beleidsvrijheid strekt zich dan ook voornamelijk uit tot de toelating van leerlingen en/of personeel. Nu het in dit geval niet gaat om toelating, doch om plaatsing van een leerling, komt het aannemen van een beleidsvrijheid ten aanzien van het plaatsen van een leerling neer op het maken van ongerechtvaardigd onderscheid. In dit licht is de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank Rotterdam in kort geding van 5 januari 1990 dan ook onjuist, terwijl die uitspraak bovendien betrekking heeft op een ander geval dan het onderhavige. Het bestuur van gedaagde heeft het verzoek van eisers om [het kind] op basisschool Van Amerongen te plaatsen derhalve op ondeugdelijke gronden afgewezen. Bovendien is niet de juiste procedure, zoals weergegeven onder 2.4. van dit vonnis gevolgd, waardoor het bestuur volgens eisers onzorgvuldig heeft gehandeld. 3.3. Eisers hebben verzocht om [het kind] te plaatsen op de Van Amerongen om de navolgende redenen. Op de eerste plaats is basisschool Van Amerongen dichter bij de woning van eisers dan De Wegwijzer en is de route van huis naar Van Amerongen veiliger dan de route van huis naar De Wegwijzer. De route van huis naar De Wegwijzer leidt immers langs twee drukke verkeerswegen, waarvan één de aan- en afvoer van een industrieterrein regelt en langs "De Zwarte Brug", alwaar een zoon van de broer van eiser sub 1 een zeer ernstig ongeluk is overkomen. Indien [het kind] op De Wegwijzer wordt geplaatst kan zij dan ook niet zonder begeleiding naar school, hetgeen voor eiseres sub 2 een groot probleem zal vormen, nu zij tevens de zorg heeft voor een eenjarig dochtertje met een geboorteafwijking. Eiseres sub 2 zal alsdan moeten zorgdragen voor toezicht op de eenjarige of die moeten meenemen naar De Wegwijzer en terug. Daarnaast bevindt Van Amerongen zich schuin tegenover de woning van [het kind], zodat eisers vanuit hun woning de gehele route kunnen overzien en [het kind] eerder zelfstandig naar school zal kunnen gaan. 3.4. Eisers betogen voorts dat het bestuur van gedaagde in het verleden in voorkomende gevallen een verzoek om plaatsing op een andere school dan die op grond van het plaatsingsbeleid zou volgen heeft toegewezen. Een geval zag op een verzoek tot dispensatie vanwege op- en afhaalgemak voor de moeder van de desbetreffende leerling. Het bestuur van gedaagde maakt op deze manier ongerechtvaardigd onderscheid door het verzoek van eisers af te wijzen en andere, soortgelijke gevallen toe te wijzen. 3.5. Ook staat De Wegwijzer, in vergelijking met Van Amerongen, minder goed bekend bij eisers. Er is niet alleen sprake van kwalitatief minder goed onderwijs, ook is een neefje van eisers ernstig gepest op De Wegwijzer en bestond er binnen de familie tevens ontevredenheid over de wijze waarop hiermee is omgegaan. 3.6. Tenslotte voeren eisers aan dat op Van Amerongen nog plaats is voor [het kind] aangezien daar 26 leerlingen zijn geplaatst, terwijl op De Wegwijzer de maximum capaciteit van 30 leerlingen is bereikt. Vanuit de directie van Van Amerongen bestaat geen enkel bezwaar tegen opname van [het kind] als leerling aldaar, aldus eisers. 3.7. Gedaagde stelt dat artikel 65 van de Wet op het Primair Onderwijs uitsluitend van toepassing is op het openbaar onderwijs. De wetgever heeft volgens gedaagde bewust geen regeling getroffen voor het bijzonder onderwijs, waardoor ruimte wordt gelaten voor beleid. Gedaagde verwijst in dit verband onder meer naar de eerder vermelde uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank Rotterdam in kort geding van 5 januari 1990, waarin aan het bevoegd gezag van een bijzondere onderwijsinstelling het recht op het voeren van een schoolgrenzenbeleid wordt toegekend. Ten aanzien van de gevolgde procedure kan aan eisers worden toegegeven dat het eerste verzoek niet is behandeld overeenkomstig de onder 2.4 van dit vonnis weergegeven procedure. Dit verzoek betrof echter een mondeling verzoek, zodat gedaagde niet gehouden was meergenoemde procedure te volgen. 3.8. Gedaagde voert aan dat de route die [het kind] zou moeten volgen van huis naar De Wegwijzer 200 meter langer is dan de afstand die zij zou moeten afleggen naar basisschool Van Amerongen. Dit verschil is volgens gedaagde niet onoverbrugbaar. Ook is er geen sprake van dat eisers schuin tegenover Van Amerongen wonen en gedaagde betwijfelt of eisers de gehele route naar Van Amerongen kunnen zien. [het kind] zal op de route van de woning van eisers naar De Wegwijzer inderdaad twee wat drukkere wegen moeten oversteken. De drukte op deze wegen is volgens gedaagde evenwel vergelijkbaar met de drukte op de Molenstraat, de weg waaraan [het kind] woont en die zij moet oversteken als zij naar Van Amerongen zou gaan. Bovendien heeft de eerste straat verkeersdrempels waardoor het verkeer niet hard kan rijden en ligt deze straat zo dicht bij de woning van eisers, dat eisers [het kind] eenvoudigweg kunnen begeleiden bij het oversteken. Bij de tweede straat staan klaar-overs gereed om veilig oversteken te garanderen. De route naar De Wegwijzer geeft overigens voldoende mogelijkheden om "De Zwarte Brug" te ontwijken, aldus gedaagde. Nu [het kind] eerst op latere leeftijd zelfstandig naar school zal gaan, is toezicht op de eenjarige dochter van eisers of het meenemen van die dochter naar De Wegwijzer en terug een gegeven. Deze situatie is volgens gedaagde voor veel andere ouders niet anders. 3.9. Gedaagde betoogt voorts dat hetgeen door eisers naar voren is gebracht geen reden is om van het plaatsingsbeleid af te wijken. Eisers kunnen niet als uitzondering worden aangemerkt, aangezien zij niet aan de desbetreffende criteria voldoen, zoals door gedaagde ter terechtzitting is uiteengezet. Volgens gedaagde verschillen de gevallen waarin in het verleden dispensatie is verleend wezenlijk van de situatie van eisers. 3.10. Volgens gedaagde is de kwaliteit van het onderwijs op Van Amerongen niet hoger dan die van het onderwijs op De Wegwijzer. De vijf scholen zijn onderzocht door de Onderwijsbegeleidingsdienst. Daarbij kwamen twee scholen wat minder uit de bus. De overige scholen, waaronder Van Amerongen en De Wegwijzer, kwamen vergelijkbaar goed uit het onderzoek naar voren. Gedaagde stelt tevens dat pesten helaas op iedere school kan voorkomen. Uit een gesprek tussen eisers en het bestuur van gedaagde is gebleken dat het probleem voor de betrokkenen naar genoegen is opgelost. Ook blijkt uit de door gedaagde overgelegde productie 7 dat het pesten voor eiser sub 1 geen reden was voor het verzoek tot afwijkende plaatsing. 3.11. Gedaagde verweert zich tegen het standpunt van eisers dat op De Wegwijzer reeds 30 leerlingen zijn geplaatst en [het kind] derhalve op grond van plaatsingsbeleid in aanmerking komt voor plaatsing op Van Amerongen door aan de hand van de door gedaagde ter terechtzitting overgelegde productie 1 en 2 te stellen dat op De Wegwijzer 28 leerlingen zijn geplaatst en dat per 21 augustus 2000 op Van Amerongen 16 leerlingen geplaatst zijn, en dat dat aantal in de loop van het jaar tot 28 leerlingen groeit. Weliswaar heeft de directie van Van Amerongen aangegeven dat er plaats is voor [het kind], ook heeft de directie aangegeven dat plaatsing niet aan de orde is vanwege het plaatsingsbeleid, aldus gedaagde. 3.12. Allereerst is aan de orde de vraag of gedaagde bevoegd is om, nadat een leerling is aangemeld en zal worden toegelaten tot één van de basisscholen voor bijzonder onderwijs die gedaagde in stand houdt, zelf te bepalen op welke basisschool die leerling door gedaagde zal worden geplaatst en daartoe beleid te voeren. Naar het oordeel van de president dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De grondwettelijk aan instellingen voor bijzonder onderwijs gewaarborgde 'vrijheid van richting' omvat immers de keuze om de door de ouders van een leerling verlangde toelating tot die instelling te weigeren, indien de leerling volgens de door de instelling gehanteerde toelatingsnormen niet voor toelating in aanmerking komt. Niet valt in te zien dat, zoals door eisers betoogd, de 'vrijheid van richting' aan instellingen van bijzonder onderwijs slechts een op religieuze of anderszins afwijkende levensbeschouwelijke normen gegronde beperkte toelating van leerlingen mogelijk maakt. Evenmin kan op basis ervan worden geconcludeerd dat [het kind] in het onderhavige geval recht heeft op plaatsing op elke der door gedaagde in stand gehouden scholen. De stelling van eisers, dat in het onderhavige geval door gedaagde geen toelating tot de school wordt geweigerd, maar plaatsing op die school is feitelijk onjuist. [het kind] worst immers niet als leerling van basisschool Van Amerongen toegelaten. Op grond van het voorgaande kan tevens niet worden geoordeeld dat artikel 65 van de Wet op het Primair Onderwijs er aan in de weg staat dat door gedaagde een schoolgrenzenbeleid wordt gevoerd. 3.13. Aangenomen dat 'vrijheid van richting' meebrengt dat gedaagde een schoolgrenzenbeleid mag voeren, is vervolgens de vraag aan de orde of gedaagde in het onderhavige geval in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om [het kind] niet tot basisschool Van Amerongen toe te laten, doch haar te verwijzen naar De Wegwijzer. De president overweegt daaromtrent als volgt. Het schoolgrenzenbeleid heeft volgens gedaagde ten doel de vijf basisscholen zo compleet mogelijk in stand te houden. Evenredige verdeling van de leerlingen is daarbij van groot belang. Niet alleen voor de kwaliteit van het onderwijs, doch tevens voor de continuïteit van het personeel. Daarbij wordt tevens uitgegaan van de aantallen te verwachten leerlingen op basis van de ontwikkeling van de schoolwijken in de nabije toekomst. Vanuit het oogpunt van optimale benutting van de schoolgebouwen, verantwoord personeelsbeleid en goed onderwijs heeft gedaagde groot belang bij strikte handhaving van haar beleid. Tegenover dit algemene onderwijsbelang staat het belang dat eisers hebben bij het zelf kunnen kiezen van een school voor hun dochter [het kind]. 3.14. Voorshands valt niet te zien dat gedaagde, door op grond van het onder 2.3. van dit vonnis weergegeven beleid te beslissen om [het kind] niet tot Van Amerongen toe te laten maar naar De Wegwijzer te verwijzen onzorgvuldig heeft gehandeld, danwel dat het verzoek van eisers door gedaagde op ondeugdelijke gronden is afgewezen. De president is van oordeel dat praktische argumenten van de zijde van eisers, als bij voorbeeld toezicht op het eenjarige dochtertje of het eerder zelfstandig naar school kunnen van [het kind], als primaire verantwoordelijkheid van hen zelf gelden, aangezien voornoemd algemeen onderwijsbelang voorop staat. Evenmin weegt daar tegenop dat een neefje van eisers is gepest op De Wegwijzer, terwijl onvoldoende weersproken door gedaagde is gesteld dat deze kwestie naar voldoening van de direct betrokkenen is afgehandeld. Eisers stellen dat de procedure zoals weergegeven onder 2.4. van dit vonnis niet juist is gevolgd. Aan eisers kan worden toegegeven dat na het eerste, mondelinge verzoek van eisers, de directies en de onderwijscommissie van het bestuur van gedaagde niet zijn gehoord. Niet valt echter in te zien, dat de belangen van [het kind] door deze gang van zaken zijn geschaad, nu dit eerste verzoek tot plaatsing op Van Amerongen mondeling is gedaan en de procedure nadien, op basis van schriftelijk ingediende verzoeken, wel degelijk op de voorgeschreven wijze is gevolgd. 3.15. Het bestuur van gedaagde heeft geen ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt door het verzoek van eisers af te wijzen en andere, soortgelijke gevallen toe te wijzen. Het door eisers in dit verband genoemde geval rechtvaardigt een dergelijke conclusie immers niet, nu dit geval voldoet aan het door gedaagde gevoerde en ter terechtzitting uiteengezette uitzonderingsbeleid en eisers' situatie daaraan kennelijk niet voldoet. 3.16. De door eisers gestelde verkeerssituatie brengt ook niet mee dat gedaagde niet in redelijkheid tot de onderhavige beslissing heeft kunnen komen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de route naar Van Amerongen aanzienlijk veiliger is dan die naar De Wegwijzer. Naar De Wegwijzer is overigens een alternatieve route mogelijk, waardoor "De Zwarte Brug" kan worden vermeden. Ook het verschil in afstand tussen de woning van eisers enerzijds en beide scholen anderzijds, te weten 200 meter, brengt niet met zich dat gedaagde in redelijkheid tot een andere beslissing heeft moeten komen. Bedoeld verschil is immers in dit geval van te verwaarlozen betekenis. 3.17. Ook hetgeen overigens door eisers is aangevoerd wettigt niet de conclusie dat gedaagde niet in redelijkheid tot haar beslissing om [het kind] naar De Wegwijzer te verwijzen heeft kunnen komen. Niet aannemelijk is geworden dat het onderwijs op De Wegwijzer minder van kwaliteit is dan de kwaliteit van het onderwijs, dat op Van Amerongen wordt gegeven. Van de zijde van gedaagde is onvoldoende weersproken gesteld dat uit een kwaliteitsonderzoek is gebleken dat beide scholen na een onderzoek door de onderwijsbegeleidingsdienst van gedaagde even goed uit de verf zijn gekomen. 3.18. Tenslotte is niet aannemelijk geworden dat op De Wegwijzer geen plaats meer is voor [het kind] omdat op die school reeds het maximum aantal van 30 leerlingen toegelaten zijn. Uit de door gedaagde ter terechtzitting overgelegde productie 1 blijkt dat op De Wegwijzer thans 28 leerlingen zijn toegelaten. 3.19. Het vorenstaande betekent dat de vorderingen van eisers zullen worden afgewezen en eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld. 4. De beslissing De president: 4.1. Wijst de vordering af; 4.2. Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op ( 1.000,-- (éénduizend gulden) voor salaris van haar gemachtigde en op ( 400,- (vierhonderd gulden) exclusief BTW voor verschotten; 4.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, fungerend president, en is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2000.