
Jurisprudentie
AA8474
Datum uitspraak2000-11-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/1032 WW44 V03
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/1032 WW44 V03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen goede ruimtelijke onderbouwing.
Vrijstelling ex art. 19.2 WRO en bouwvergunning voor plaatsen voetbalkooi tussen twee flats. Verzoeker, een der omwonenden, vreest overlast.
Voetbalkooi wordt aangemerkt als een openbare recreatieve voorziening als bedoeld in de door GS vastgestelde categorie: "Het realiseren van openbare recreatieve voorzieningen, mits deze in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard zijn en de bouwwerken ten behoeve van deze voorzieningen in verhouding tot het totale terreinoppervlak van beperkte omvang blijven."
Besluit mist voldoende feitelijke onderbouwing voor het standpunt dat het bouwwerk niet hinderlijk van aard is in relatie tot de omgeving. De pres. is voorts van oordeel dat op basis van de hem thans bekende feiten er geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Niet voldoende kenbaar is of het onderhavige bouwwerk past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende perceel. Een zelfde oordeel heeft de president met betrekking tot belangenafweging en de locatiekeuze. Niet voldoende kenbaar is of en in welke mate het belang van verzoeker (en de overige omwonenden) door verweerders betrokken is bij de besluitvorming.
Bestreden besluit geschorst.
Burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders.
mr. P.J.W.M. Vermeulen (president)
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
Reg.nr.: AWB 00/1032 WW44 V03
U I T S P R A A K
van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
A, wonende te B, verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 27 september 2000, nr. 20001838, van
burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders,
gemachtigde: mr G.W. Hanekamp.
1. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 27 september 2000, nr. 20001838, hebben verweerders onder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), de gemeente Groningen, Dienst RO/EZ, Afdeling PWG, (hierna te noemen: vergunninghoudster), vergunning verleend voor het plaatsen van een voetbalkooi, op het perceel plaatselijk bekend hoek […]-[…] te B.
Tegen dit besluit (hierna te noemen: het bestreden besluit) heeft verzoeker op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, bij schrijven gedateerd 9 oktober 2000, een bezwaarschrift ingediend bij verweerders.
Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft verzoeker de president gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de verleende bouwvergunning wordt geschorst.
Verweerders hebben op 18 oktober 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken, alsmede een verweerschrift ingediend.
Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb, is vergunninghoudster bij brief van 11 oktober 2000 in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Desgevraagd hebben verweerders ter zitting verklaard dat ondanks de onjuiste adressering van genoemde brief die brief vergunninghoudster heeft bereikt.
Op 24 oktober 2000 hebben verweerders een aantal nadere stukken ingezonden.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 27 oktober 2000.
Verzoeker is aldaar in persoon verschenen.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden, mr. G.W. Hanekamp en K. Meringa.
Ter zitting hebben verweerders het recreatieplan Vinkhuizen "Noord West, Thuis Best" overgelegd.
De president heeft vastgesteld dat indiening daarvan gelet op het daaromtrent in artikel 8:83, eerste lid Awb bepaalde, niet tijdig is en om die reden, mede gelet op de aard en omvang van die stukken en gehoord verzoeker die verklaarde de inhoud van die stukken niet te kennen, besloten die stukken niet in het geding te betrekken.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het te bebouwen perceel heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "West End I" de bestemming 'stallingsgarage'. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften mogen op gronden met deze bestemming uitsluitend worden opgericht gebouwen voor stalling van motorrijtuigen of bergruimte ten behoeve van de in de omgeving gelegen woningen.
Vaststaat, hetgeen partijen niet betwisten, dat het plaatsen van de onderhavige voetbalkooi daarmee in strijd is.
Verweerders hebben, gelet op deze strijdigheid, de aanvraag om bouwvergunning van 5 juni 2000 op de voet van artikel 46, derde lid, laatste volzin, Woningwet, tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO.
Op grond van vorengenoemd artikel 19, tweede lid WRO, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen.
Gedeputeerde staten hebben bij besluit van 11 april 2000 vorenbedoelde categorieën van gevallen vastgesteld.
Het bepaalde in artikel 19, eerste lid, met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is ingeval van toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19, eerste lid, bepaalt dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur wordt verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffend gebied.
Allereerst dient de president een voorlopig oordeel te geven over de vraag of verweerders, gelet op de onderhavige bouwaanvraag, de bevoegdheid toekomt als bedoeld in voormeld artikel 19, tweede lid, WRO. Getoetst dient te worden of het bouwwerk valt onder één van de door gedeputeerde staten in hun voornoemd besluit van 11 april 2000 aangegeven categorieën van gevallen. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het op te richten bouwwerk een bouwwerk is als weergegeven op pagina 17 onder E van genoemd besluit, te weten een openbare recreatieve voorziening.
Deze categorie wordt aldaar als volgt omschreven:
"Het realiseren van openbare recreatieve voorzieningen, mits deze in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard zijn en de bouwwerken ten behoeve van deze voorzieningen in verhouding tot het totale terreinoppervlak van beperkte omvang blijven".
Naar het oordeel van de president is de onderhavige voetbalkooi aan te merken als een openbare recreatieve voorziening. Dit wordt door verzoeker ook niet betwist.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de voorziening in relatie tot de omgeving niet hinderlijk van aard is. Deze voorwaarde ziet naar het oordeel van de president op het gebruik van de voorziening in relatie tot de omgeving.
Verweerders beantwoorden deze vraag bevestigend en stellen daartoe -samengevat- dat het bouwwerk bestemd is voor het gebruik als ruimte om te voetballen/basketballen door de jeugd, dat het in een stedelijke omgeving en op ruime afstand van de bebouwing is gelegen, ten opichte van de zogeheten Xflat (waarin verzoeker woonachtig is) 26 meter en ten opzichte van de zogeheten Yflat 37,5 meter en dat voor een zodanige uitvoering is gekozen dat er zo min mogelijk sprake zal zijn van geluidsoverlast.
Verzoeker stelt -samengevat- daartegenover dat verweerders ten onrechte voorbijgaan aan zijn vrees dat het gebruik van de voetbalkooi zich niet zal beperken tot voetballen/basketballen maar dat het ook een plek zal worden waar jeugd zal gaan "rondhangen". Ook gaan verweerders eraan voorbij dat met name de Xflat wordt bewoond door vooral ouderen en gehandicapten. Voor zijn standpunt dat rondhangende jeugd overlast veroorzaakt vindt verzoeker steun in hetgeen hijzelf en anderen hebben moeten ervaren toen de voetbalkooi nog was gesitueerd aan de […]straat.
Desgevraagd heeft de gemachtigde Meringa ter zitting verklaard dat het haar bekend is dat er klachten zijn ontvangen van omwonenden over overlast van jeugd toen de voetbalkooi nog aan de […]straat stond.
De president is van oordeel dat de enkele stelling van verweerders dat de voetbalkooi thans gesitueerd wordt op een goed zichtbare plaats waardoor er relatief veel sociale controle is en dat daardoor vernielingen, lawaai-overlast, baldadigheid, vervuiling en dergelijke beter in de hand kunnen worden gehouden enerzijds een erkenning inhoudt van de hinderlijke aard van een voetbalkooi en anderzijds een onvoldoende feitelijke onderbouwing is van het standpunt dat het onderhavige bouwwerk niet hinderlijk van aard is in relatie tot de omgeving.
Dit geldt te meer indien daarbij betrokken wordt de door verzoeker gestelde en door verweerders niet weersproken samenstelling van bewoners van de Xflat. In dit kader acht de president ook van belang dat moet worden vastgesteld dat verweerders voordat het onderhavige besluit is genomen op de hoogte waren van hetgeen bij het leeuwendeel van de bewoners van de Xflat leefde omtrent de gevolgen van het -toen nog- voorgenomen besluit om de voetbalkooi te plaatsen op het voor de Xflat gelegen grasveld.
Voorts overweegt de president het volgende.
Besluiten als het onderhavige dienen gelet op het bepaalde in artikel 19a, eerste lid, WRO, in samenhang met het bepaalde in artikel 19, eerste en tweede lid WRO een beschrijving te bevatten van "een goede ruimtelijke onderbouwing".
In de bij het bestreden besluit gevoegde bijlage wordt onder punt 1 aandacht besteed aan de ruimtelijke onderbouwing.
De president is uitgaande van de thans hem bekende feiten van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat dit aspect van het bestreden besluit gedragen wordt door een deugdelijke motivering.
Niet voldoende kenbaar is of het onderhavige bouwwerk past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende perceel. Een zelfde oordeel heeft de president met betrekking tot belangenafweging en de locatiekeuze. Niet voldoende kenbaar is of en in welke mate het belang van verzoeker (en de overige bewoners van de Xflat) door verweerders betrokken is bij de besluitvorming.
Het voorgaande leidt de president tot het oordeel dat op grond van de hem thans bekende feiten en omstandigheden het bestreden besluit strijdig is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
Alhoewel niet uitgesloten geacht dient te worden dat verweerders deze gebreken bij de beslissingen op de tegen het bestreden besluit ingediende bezwaarschriften zullen kunnen herstellen, is de president van oordeel dat het belang van verweerders en vergunninghoudster dat is gelegen in de uitvoering van het besluit, dient te wijken voor het belang van verzoeker, zijnde schorsing van het besluit, nu niet reeds thans met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat een nader onderzoek van verweerders en een nadere onderbouwing van het besluit zal leiden tot handhaving van het thans bestreden besluit.
Het verzoek komt derhalve voor inwilliging in aanmerking.
Tevens ziet de president aanleiding op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht ad ¦ 225,00 door de gemeente Groningen aan verzoeker wordt vergoed.
3. BESLISSING
De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen,
RECHT DOENDE
- schorst het besluit van burgemeester en wethouders van Groningen van 27 september 2000, nr. 20001838, tot en met zes weken na de datum van de bekendmaking van de beslissing op het daartegen door verzoeker ingediende bezwaarschrift;
- bepaalt dat de gemeente Groningen het betaalde griffierecht ad ¦ 225,00 aan verzoeker dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr P.J.W.M. Vermeulen als president en in het openbaar door hem uitgesproken
op 2 november 2000 in tegenwoordigheid van M.J. 't Hart als griffier.
De griffier, wnd. De president, fgd.
uitspraak verzonden op: 3 november 2000
typ: jb