Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8539

Datum uitspraak2000-11-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/205296-00, 16/100011-98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 16/205296-00; 16/100011-98 (ttz.gev) Datum uitspraak : 24 november 2000 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: mr. H.J. Veen V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen: verdachte, thans gedetineerd in de PI Utrecht te Nieuwegein. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2000. De rechtbank heeft ter terechtzitting de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 16/100011-98 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 13 oktober 2000 toegestaan. Van de dagvaardingen en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. 2. De bevoegdheid De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om van de zaak met parketnummer 16/100011-98 kennis te nemen, nu het maar zeer de vraag is of de handelingen van verdachte wel hebben plaatsgevonden in het arrondissement Utrecht. De meer subsidiaire vermelding in de tenlastelegging dat deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden in Nederland is onvoldoende. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om van feit 1 subsidiair van de zaak met parketnummer 16/205296-00 kennis te nemen, nu er in deze tenlastelegging op een merkwaardige wijze een groot aantal verschillende plaatsen in Nederland worden genoemd, alwaar de handelingen van verdachte zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De zaak met parketnummer 16/100011-98 is op 20 februari 1998 bij deze rechtbank aanhangig gemaakt en de zaak heeft daardoor een aanvang genomen, zonder dat er destijds door de verdediging verweren aangaande de bevoegdheid van de rechtbank zijn gevoerd. Het verweer wordt thans dan ook tardief door de verdediging ingesteld en reeds daarom niet gehonoreerd. De rechtbank acht zich voorts bevoegd om van feit 1 subsidiair van de zaak met parketnummer 16/205296-00 kennis te nemen, nu er immers reeds een andere zaak tegen de verdachte aanhangig was bij deze rechtbank. Beide verweren worden derhalve door de rechtbank verworpen. 3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie terzake van de zaak met parketnummer 16/100011-98 niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu artikel 6 lid 1 EVRM is geschonden waarbij de verdachte het recht wordt verschaft op berechting binnen een redelijke termijn. Dit verweer wordt tevens gegrond op schending van het gelijkheidsbeginsel, nu immers in de zaken tegen twee medeverdachten de officier van justitie eerder op deze grond niet ontvankelijk is verklaard door de rechtbank. De rechtbank acht de termijn gelegen tussen de aanhouding van verdachte en diens berechting weliswaar onwenselijk lang, maar niet zodanig lang dat er gesproken kan worden van een onredelijke lange termijn. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, reeds nu de verdachte in vergelijking met diens twee medeverdachten pas op een wezenlijk later moment is gehoord door de politie. De rechtbank zal bij een eventuele strafoplegging wel rekening houden met de hiervoor genoemde onwenselijk lange termijn. 4. De bewijsbeslissing 4.1 Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 16/100011-98 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/205296-00 1 primair en 2 en de onder 16/100011-98 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde: opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd Ten aanzien van het onder 16/205296-00 feit 2 bewezenverklaarde: oplichting, meermalen gepleegd Ten aanzien van het onder 16/100011-98 feit 1 subsidiair bewezenverklaarde: medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer (oud), meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 42 van de Wet toezicht kredietwezen (oud), meermalen gepleegd Ten aanzien van het onder 16/100011-98 feit 2 subsidiair bewezenverklaarde: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 16/100098 feit 1 subsidiair bewezenverklaarde de oude wetteksten toegepast. De inmiddels gewijzigde wetten geven geen blijk van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van de feiten. 6. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte heeft gedurende een periode van meer dan 3 jaar gebruik gemaakt van een groot aantal door hemzelf opgemaakte valse geschriften, te weten met name zogenaamde Eco Gfund Share certificaten. Deze certificaten werden door verdachte aan diverse geïnteresseerde beleggers verkocht, waarmede zij op die wijze meenden deel te nemen aan een legitiem beleggingsproject. Het betrof echter het niet bestaande -door verdachte verzonnen- "Rosario-project". Het enorme bedrag dat verdachte op deze wijze heeft verkregen, heeft hij naar eigen zeggen geheel aan allerhande luxe zaken gespendeerd. - Ter financiering van ditzelfde project heeft verdachte voorts onder valse voorwendselen grote bedragen van een tweetal slachtoffers geleend. Deze bedragen zijn eveneens geheel door verdachte aangewend -naar eigen zeggen- om te voorzien in zijn eigen financiële behoeften. Bij de eerste van deze twee oplichtingen was een mededader betrokken. - Tevens is verdachte in een eerdere periode tezamen met zijn mededader opgetreden als effectenbemiddelaar en bedrijfsmatig bemiddelaar van gelden, zonder dat zij daartoe de benodigde vergunningen bezaten. Op deze wijze hebben zij een groot aantal geldbedragen verkregen die eveneens -nog steeds naar eigen zeggen- geheel zijn opgemaakt, zonder dat de latere slachtoffers schadeloos zijn gesteld. - Verdachte heeft velen ernstig financieel benadeeld. - Dergelijke feiten zijn nadelig voor het imago van de beleggings- en financieringbranche en het is aannemelijk dat deze handelwijze schade heeft toegebracht aan de in die branches bestaande concurrentieverhoudingen en het vertrouwen dat in die branches gesteld mag worden. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 september 2000, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Echter gelet op de hiervoor genoemde onwenselijk lange termijn, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De raadsman heeft verzocht om het onvoorwaardelijke deel van een eventuele gevangenisstraf om te zetten in arbeid ten algemenen nutte. De rechtbank overweegt hieromtrent, dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de duur van de op te leggen vrijheidsstraf zich verzetten tegen het verrichten van een dergelijke straf. De vordering van de benadeelde partij 1 De benadeelde partij 1 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ten bedrage van ¦ 898.219,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentevergoeding ad ¦ 65.000,00, een gedeelte van het smartengeld ad ¦ 250.000,00 en onder andere de advocaatkosten ad ¦ 2.252,00 is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 16/205296-00 bewezenverklaarde strafbare feiten, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 568.500,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Bij wijze van voorschot op de geleden immaterile zal tevens een bedrag van ¦ 2.500,00 worden toegewezen. Het totaalbedrag komt hiermede op ¦ 571.000,00. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 2 De benadeelde partij 2 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 8.000,00, kan de vordering worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 3 De benadeelde partij 3 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van ¦ 19.902,66. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentekosten, de telefoonkosten, de advocaatkosten en de kilometerkosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 13.000,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 4 De benadeelde partij 4 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 9.500,00, kan de vordering worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 5 De benadeelde partij 5 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van ¦ 16.965,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentekosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 14.015,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 6 De benadeelde partij 6 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van ¦ 136.013,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentekosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 119.500,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 7 De benadeelde partij 7 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van ¦ 35.500,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het meerdere dan is opgenomen in de bewezenverklaring is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 9.500,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 8 De benadeelde partij 8 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van ¦ 15.000,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de verhuiskosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 10.500,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 9 De benadeelde partij 9 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van ¦ 89.752,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de telefoon- en de rentekosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 77.181,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 10 De benadeelde partij 10 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/205296-00 feit 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 30.000,00, kan de vordering worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij 11 De benadeelde partij 11 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële en materiële schade ten bedrage van ¦ 253.671,00. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade, de rente-, telefoon en bankkosten is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 16/100011-98 feit 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte en zijn mededader, *, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 228.000,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte is niet tot betaling gehouden voor zover het toegewezen bedrag reeds door zijn mededader is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte en zijn mededader jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De vordering van de beledigde partij 1 De beledigde partij 1 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële en materiële schade ten bedrage van ¦ 171.488,00. Nu strafbare feiten zich hebben voorgedaan voor de invoering van de Wet Terwee is de oude regelgeving van toepassing en kan de rechtbank de vordering van [beledigde partij] slechts toewijzen tot een maximum bedrag van ¦ 1.500,00. Gelet hierop zal worden bepaald dat de beledigde partij voor het meer gevorderde niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de beledigde partij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de beledigde partij als gevolg van het onder 16/100011-98 feit 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte en zijn mededader, *, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 1.500,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte is niet tot betaling gehouden voor zover het toegewezen bedrag reeds door zijn mededader is voldaan. De vordering van de beledigde partij 2 De beledigde partij 2 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële en materiële schade ten bedrage van ongeveer ¦ 370.000,00. Nu strafbare feiten zich hebben voorgedaan voor de invoering van de Wet Terwee is de oude regelgeving van toepassing en kan de rechtbank de vordering van [beledigde partij] slechts toewijzen tot een maximum bedrag van ¦ 1.500,00. Gelet hierop zal worden bepaald dat de beledigde partij voor het meer gevorderde niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de beledigde partij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de beledigde partij als gevolg van het onder 16/100011-98 feit 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte en zijn mededader, *, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 1.500,00, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte is niet tot betaling gehouden voor zover het toegewezen bedrag reeds door zijn mededader is voldaan. De rechtbank zal aan de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen (telkens) de schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht koppelen en de duur van de in dat kader op te leggen vervangende hechtenis overeenkomstig het bepaalde bij artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht beperken tot in totaal 1 jaar. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straf en maatregelen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 47, 57, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. 9. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 16/100011-98 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 16/205296-00 1 primair en 2 en de onder 16/100011-98 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 18 maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij 1 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 571.000,00 (zegge vijfhonderdeenenzeventigduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 1 te betalen ¦ 571.000,00 (zegge vijfhonderdeenenzeventigduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 187 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 571.000,00 ten behoeve van het slachtoffer 1, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 571.000,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 571.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 571.000,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 2 toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 8.000,00 (zegge achtduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 2 te betalen ¦ 8.000,00 (zegge achtduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 8.000,00 ten behoeve van het slachtoffer 2, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 8.000,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 8.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 8.000,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 3 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 13.000,00 (zegge dertienduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 3 te betalen ¦ 13.000,00 (zegge dertienduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 13.000,00 ten behoeve van het slachtoffer 3, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 13.000,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 13.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 13.000,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 4 toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 9.500,00 (zegge negeneneenhalfduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 4 te betalen ¦ 9.500,00 (zegge negeneneenhalfduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 9.500,00 ten behoeve van het slachtoffer 4, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 9.500,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 9.500,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 9.500,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 5 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 14.015,00 (zegge veertienduizendenvijftien gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 5 te betalen ¦ 14.015,00 (zegge veertienduizendenvijftien gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 14.015,00 ten behoeve van het slachtoffer 5, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 14.105,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 14.015,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 14.015,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 6 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 119.500,00 (zegge honderdnegentieneneenhalfduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 6 te betalen ¦ 119.500,00 (zegge honderdnegentieneneenhalfduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 119.500,00 ten behoeve van het slachtoffer 6, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 119.500,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 119.500,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 119.500,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 7 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 9.500,00 (zegge negeneneenhalfduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 7 te betalen ¦ 9.500,00 (zegge negeneneenhalfduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 9.500,00 ten behoeve van het slachtoffer 7, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 9.500,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 9.500,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 9.500,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 8 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 10.500,00 (zegge tieneneenhalfduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 8 te betalen ¦ 10.500,00 (zegge tieneneenhalfduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 10.500,00 ten behoeve van het slachtoffer 8, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 10.500,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 10.500,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 10.500,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 9 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 77.181,00 (zegge zevenenzeventigduizend en honderdeenentachtig gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 9 te betalen ¦ 77.181,00 (zegge zevenenzeventigduizend en honderdeenentachtig gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 77.181,00 ten behoeve van het slachtoffer 9, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 77.181,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 77.181,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 77.181,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 10 toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 30.000,00 (zegge dertigduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 10 te betalen ¦ 30.000,00 (zegge dertigduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 30.000,00 ten behoeve van het slachtoffer 10, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 30.000,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 30.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 30.000,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de benadeelde partij 11 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte - samen met zijn mededader of, wanneer die mededader niet betaald alleen - tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te *, te betalen ¦ 228.000,00 (zegge tweehonderdenachtentwintigduizend gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 11 te betalen ¦ 228.000,00 (zegge tweehonderdenachtentwintigduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 228.000,00 ten behoeve van het slachtoffer 11, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 228.000,00 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 228.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 228.000,00 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Wijst de vordering van de beledigde partij 1 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte - samen met zijn mededader of, wanneer die mededader niet betaald alleen - tegen kwijting aan deze beledigde partij, wonende te *, te betalen ¦ 1.500,00 (zegge vijftienhonderd gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de beledigde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de beledigde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Wijst de vordering van de beledigde partij 2 ten dele toe. Veroordeelt de verdachte - samen met zijn mededader of, wanneer die mededader niet betaald alleen - tegen kwijting aan deze beledigde partij, wonende te *, te betalen ¦ 1.500,00 (zegge vijftienhonderd gulden). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de beledigde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de beledigde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Dit vonnis is gewezen door: mrs. A.H. Weijsenfeld, C. Slothouber en H.R. Bax, bijgestaan door mr. M.J. Ouweneel als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2000.