
Jurisprudentie
AA8611
Datum uitspraak1999-07-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/9326 AKW
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/9326 AKW
Statusgepubliceerd
Uitspraak
97/9326 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A, wonende te B, appellant,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 20 november 1996 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 16 juli 1996, waarbij aan appellant aanspraak op kinder-bijslag ten behoeve van twee kinderen, geboren in 1980 en 1982, ingaande het eerste kwartaal van 1997 is ontzegd.
De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft bij uitspraak van 14 augustus 1997 het beroep tegen het besluit van 20 november 1997 ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr F. Ietswaart, advocaat te Amsterdam, bij beroepschrift van 23 september 1997 de Raad verzocht de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en te bepalen dat appellant ten onrechte de aanspraak op kinder-bijslag is ontzegd.
Gedaagde heeft verweer gevoerd bij schrijven van 12 januari 1998.
Namens appellant is nog een stuk aan de Raad toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 juni 1999. Appellant is daar verschenen bij zijn gemachtigde,
mr Ietswaart, voornoemd. Gedaagde is verschenen bij gemachtigden mr J.S. Bartstra en C.J. Siemerink, beiden werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellant stelt dat de twee in rubriek I bedoelde kinderen, die uit een Ghanese moeder zijn geboren en in Ghana verblijven, als zijn eigen kinderen in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) moeten worden aangemerkt.
Op grond van de door appellant verstrekte gegevens heeft gedaagde hem aanvankelijk kinderbijslag toegekend. Bij het reeds vermelde besluit van 16 juli 1996 is geweigerd vanaf het eerste kwartaal van 1997 kinderbijslag te verstrekken, op de grond dat de kinderen ten opzichte van appellant niet als eigen kinderen in de zin van artikel 7 van de AKW kunnen worden aangemerkt.
Gedaagde heeft hierbij verwezen naar zijn zogeheten Ghanabesluit AKW (Besluit d.d. 22 maart 1996, goedgekeurd bij Besluit van het College van toezicht sociale verzekeringen van 12 juni 1996, Stct. 115). In de Bijlage bij dit besluit is onder meer het volgende gesteld:
"Indien kinderbijslag wordt aangevraagd door een man die aangeeft tot het kind ten behoeve van wie hij de aanvraag doet krachtens Ghanees recht in een familierechtelijke betrekking te staan, zal het betreffende kind slechts als eigen kind van de aanvrager in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) worden aangemerkt voor zover dit kind is geboren staande een wettelijk geregeld of daarmee gelijk te stellen huwelijk tussen de aanvrager en de moeder van het kind.
De aanvrager dient de omstandigheid dat hij ten tijde van de geboorte van het betreffende kind gehuwd was met de moeder aan te tonen door overlegging van dubbel gelegaliseerde afschriften van de betreffende huwelijks- en geboorteakten.
Tot 1 juli 1996 zal evenwel aan de aanvrager die ten tijde van de geboorte van zijn natuurlijke kind de Ghanese nationaliteit bezat het recht op kinderbijslag niet worden geweigerd om de enkele reden dat hij ten tijde van de geboorte van het betreffende kind niet wettelijk gehuwd was met de moeder ervan.
Ten aanzien van de gevallen waarin reeds kinderbijslag is toegekend aan een man die heeft aangegeven tot het betreffende kind als vader in een familierechtelijke betrekking krachtens Ghanees recht te staan, zal voor zover dit nog nodig is onderzocht gaan worden of het betreffende kind werd geboren staande een wettelijk geregeld of daarmee gelijk te stellen huwelijk.
Bij wijze van overgangsregeling zal evenwel voor de gevallen die bij de toekenningsbeslissing niet zijn gewezen op de beperkte duur van de toekenning in verband met het bepaalde in dit besluit, tot 1 januari 1997 het recht op kinderbijslag niet worden beƫindigd vanwege de enkele reden dat het bestaan van een huwe-lijk als hiervoor bedoeld niet kan worden aangetoond.".
Voorts is in de toelichting bij het Besluit verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 15 december 1995 (PS 1996, 345), waarin de benadering van gedaagde ten principale is onderschreven.
Ten aanzien van het onderhavige geval kan op grond van de gedingstukken worden aangenomen dat van een geregistreerd huwelijk naar Ghanees recht tussen appellant en de moeder van de kinderen geen sprake is (geweest); voorts staat vast dat de kinderen niet door appellant zijn erkend en dat een rechtsfiguur welke op essentiƫle punten overeenkomt met de erkenning naar Nederlands recht in het Ghanese recht niet voorkomt.
De benadering van gedaagde, welke is gevolgd door de recht-bank, sluit aan bij de lijn van 's Raads jurisprudentie, welke bij de beoordeling van de status van "eigen kind" in de zin van artikel 7, eerste lid, van de AKW doorslag-gevende betekenis toekent aan het bevestigende antwoord op de vraag of de in aanmerking komende rechtsfiguur naar buitenlands recht, welke de familierechtelijke betrekking tussen de verzekerde en het kind beheerst, op het punt van de geldende vereisten en de daaraan verbonden rechtsge-volgen gelijk is te stellen met de overeenkomstige Nederlandse rechtsfiguur. Hiermee is zeker niet in strijd de voorwaarde dat tussen de verzekerde en de moeder van de kinderen een naar Ghanees recht geregistreerd huwelijk bestaat of heeft bestaan. In zoverre moet dan ook van een rechtens juiste toepassing van artikel 7 van de AKW worden gesproken.
Dat deze benadering in strijd zou zijn met de namens appellant ingeroepen verdragsbepalingen, in het bijzonder artikel 24 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), kan de Raad niet inzien. Waar die bepaling (overigens ten aanzien van het kind en niet ten aanzien van de ouder, op wiens aanspraak dit geding betrekking heeft) ziet op het verbod van discriminatie, onder meer naar nationaliteit, afkomst en geboorte, is het van belang op te merken dat hier ten aanzien van alle AKW-verzekerden gelijkluidende maatstaven worden aangelegd. Bovendien kan niet worden gesteld dat het hier een voorwaarde betreft waaraan de verzekerde niet of bezwaarlijk zou kunnen voldoen.
Bij het voorgaande is ervan uitgegaan dat de familierechtelijke betrekkingen van appellant met genoemde kinderen worden beheerst door het Ghanese recht. Indien op grond van de stelling dat appellant (ook?) de Nederlandse nationali-teit bezit zou worden aangenomen dat het Nederlandse recht van toepassing is, moet gelden dat de kinderen, niet uit een huwelijk tussen appellant en de moeder geboren en niet door hem erkend, evenmin als eigen kinderen in de zin van de AKW kunnen worden aangemerkt.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aan-
merking. Er zijn geen termen voor een veroordeling in
proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr N.J. Haverkamp als voorzitter en
mr F.P. Zwart en mr T.L. de Vries als leden, in tegen-woordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 1999.
(get.) N.J. Haverkamp.
(get.) M.H.A. Uri.