Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8653

Datum uitspraak2000-11-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-00/01935
Statusgepubliceerd


Uitspraak

DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE Belastingkamer 15 november 2000 nummer BK-00/01935 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van X te Z (hierna: verzoeker) betreffende na te melden besluit van het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst (hierna: verweerder). 1. Aanduiding bestreden besluit Aan verzoeker is op 11 april 2000 voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 131.835. Daarbij is aan verzoeker een boete opgelegd van ƒ 1.500, waarvan tot op een bedrag van ƒ 500 kwijtschelding is verleend. 2. Ontstaan en loop van het geding 2.1. Tegen de in 1 genoemde aanslag heeft verzoeker bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van 5 juli 2000, ingekomen op 7 juli 2000, heeft verzoeker het onderwerpelijke verzoek gedaan. Op 18 augustus 2000 is daarop een reactie van verweerder ter griffie ingekomen. Ter zake van het verzoek is een griffierecht geheven van ƒ 60. 2.2. Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 september 2000, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen verzoeker alsmede verweerder. Verzoeker heeft ter zitting een stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Voornoemd stuk, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt, is door de griffier als zodanig gekenmerkt. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de President het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen de President en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Een nadere zitting heeft plaatsgehad op 6 november 2000 te Den Haag. Aldaar is verschenen verzoeker alsmede verweerder. 3. Overwegingen omtrent het verzoek 3.1. Karakter voorlopige voorziening. Ingevolge artikel 8:81, lid 1, Awb kan, indien tegen een besluit bij de belastingkamer van het gerechtshof beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het gerechtshof, bezwaar is gemaakt, de president van het gerechtshof die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 3.2. Vaststaande feiten. 3.2.1. Verzoeker drijft een belastingadvieskantoor. Vanaf medio 1993 geschiedt dit in de vorm van een Engelse Limited (A Ltd.). Op 23 april 1997 is deze Limited failliet verklaard. Vanaf eind april 1997 is verzoeker ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam "X belastingdadviseurs" en is het de bedoeling dat de werkzaamheden in de vorm van een eenmanszaak worden verricht. 3.2.2. Verzoeker heeft voor het belastingjaar 1997 aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 17.215. Naar aanleiding van de uitkomsten van een bij belanghebbende en de Ltd. in het voorjaar van 1999 ingesteld boekenonderzoek, waarvan op 23 maart 2000 rapport is uitgebracht, heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag voor het jaar 1997 het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 131.835. De volgende correcties zijn daarbij aangebracht: 1) Winstuitdeling inventaris ƒ 3.404 2) Winstuitdeling omzet ƒ 15.000 3) Winstuitdeling huurlasten ƒ 23.341 4) Winstuitdeling overige huis- vestingskosten ƒ 700 5) Winstuitdeling verkoopkosten ƒ 13.801 6) Winstuitdeling reis-en verblijf- kosten ƒ 14.296 7) Meer inkomsten uit dienstbetrekking ƒ 44.124 8) Meer aftrekbare beroepskosten ƒ 621 9) Geen aftrek van giften ƒ 575. 3.2.3. Ter zekerheid van de betaling van (onder meer) voormelde aanslag is door de ontvanger in april 2000 beslag gelegd op een paardentrailer van verzoeker, de inventaris op het kantooradres a-straat 1 te R en verder een auto en drie paarden van verzoeker. Op 24 augustus 2000 is door de ontvanger beslag gelegd op de inventaris die zich bevindt op het kantooradres van verzoeker aan de b-straat 1 te S. 3.3. Inhoud van het verzoek en standpunten. Verzoeker vraagt op basis van een voorlopig oordeel te bepalen dat: 1) de ontvanger de dwanginvordering zal staken en de aanslag buiten invordering zal stellen, dan wel subsidiair een andere zodanige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal behagen. 2) verder verzoekt hij de aanslag voor het jaar 1997 te verminderen tot een, naar een belastbaar inkomen van ƒ 17.215. Verzoeker stelt voorts dat hij een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening heeft, aangezien de belastingdienst ook beslag heeft gelegd op de goederen die zich in zijn kantoor aan de b-straat 1 te S bevinden en hij aldus wordt belemmerd in het uitoefenen van zijn adviespraktijk. Voor de gronden waarop het verzoek is gebaseerd, wordt verwezen naar de gedingstukken. Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. 3.4. Overwegingen ten aanzien van het verzoek. 3.4.1. In de loop van de procedure is aannemelijk geworden dat verzoeker door een op de inventaris van het kantooradres in S gelegd beslag in de bedrijfsuitoefening wordt belemmerd. Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek. 3.4.2. De president stelt het volgende voorop. De rechter in belastingzaken is niet bevoegd te oordelen over de rechtmatigheid van door de ontvanger van de belastingdienst gelegde beslagen en over het al dan niet buiten invordering stellen van belastingaanslagen. Hiervoor is een rechtsgang geopend bij de civiele rechter. Ten aanzien van het verzoek tot het verlenen van uitstel van betaling overweegt de president het volgende. Beslissingen van de belastingdienst omtrent het al dan niet verlenen van uitstel van betaling in het kader van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 geschieden, behoudens uitzonderingen waarvan niet is gesteld of gebleken dat zij zich hier voordoen, niet bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit betekent dat terzake geen toegang tot de administratieve rechter bestaat en dat de president van het gerechtshof, als administratieve rechter in belastingzaken oordelende over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 van de Awb, niet bevoegd is daarover te oordelen. 3.4.3. Nu het te dezen om een beoordeling van het bestreden besluit in het kader van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gaat, kan slechts aan een dergelijk verzoek worden voldaan indien onmiskenbaar duidelijk sprake is van een onrechtmatig genomen besluit. De toetsing kan derhalve, mede gezien het feit dat de zaak zich nog in de bezwaarfase bevindt en nog niet alle relevante feiten bekend zijn, slechts een marginale zijn. 3.4.4. De door verweerder vastgestelde aanslag is naar het oordeel van de president niet onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig opgelegd. Het Hof heeft bij dit oordeel het volgende in aanmerking genomen. Bij verzoeker is in het voorjaar van 1999 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder andere de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1997. Dat onderzoek heeft geresulteerd in het rapport van 3 maart 2000. De daaruit voortgevloeide correcties wegens winstuitdeling "inventaris", "huurlasten", "verkoopkosten" en "reis- en verblijfkosten" alsmede de "meer inkomsten uit dienstbetrekking" zijn door verweerder in voldoende mate onderbouwd. Niet aannemelijk is dat deze correcties zonder enige grond of lichtvaardig zijn aangebracht. Verder heeft verzoeker voorshands nog niet aannemelijk gemaakt dat de door hem in verband met de paardensport gemaakte kosten (winstuitdeling "verkoopkosten") alsmede de kosten voor de reis met zijn dochter naar de Antillen (winstuitdeling "reis- en verblijfkosten") zakelijk waren. De correctie "omzet" ad ƒ 15.000 heeft de Inspecteur, zoals hem reeds ter zitting is medegedeeld, nog niet voldoende aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt met betrekking tot de correctie van ƒ 700 "overige huisvestingskosten". Genoemde twee bedragen maken echter een klein deel uit van de onderwerpelijke aanslag - ook als daarbij de gebruikelijk loonregeling wordt betrokken - en hebben verder geen invloed op de beroepskosten- en giftenaftrek, zodat over het geheel genomen niet kan worden gezegd dat de aanslag als onredelijk hoog of onrechtmatig moet worden beschouwd. 3.4.5. Nu, naar het voorlopige oordeel van de president, het bestreden besluit in zijn geheel bezien niet onmiskenbaar onrechtmatig is, bestaat er onvoldoende reden voor het treffen van enige voorlopige voorziening. Op dit punt dient het verzoek derhalve te worden afgewezen. 4. Proceskosten De president acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 5. Beslissing De president verklaart zich onbevoegd voor zover het verzoek betrekking heeft op de opheffing van beslagen, het staken van de invordering of het verlenen van uitstel van betaling en wijst het verzoek voor het overige af. Deze uitspraak is vastgesteld op 15 november 2000 door mr. Groeneveld als fungerend president. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier. Aangetekend aan Partijen verzonden: 15 november 2000