
Jurisprudentie
AA8722
Datum uitspraak2000-12-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC99/057HR
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC99/057HR
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Rolnummer C99/057
mr De Vries Lentsch - Kostense
Zitting 1 september 2000
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
Fugro Engineers B.V.
Edelhoogachtbaar College,
Inleiding
1. In dit geding gaat het om de vraag of de tussen partijen, verder: [eiser] en Fugro Engineers, op 1 maart 1985 gesloten arbeidsovereenkomst ook na 1 juni 1991 is blijven voortduren toen [eiser] een overeenkomst sloot met en in Jakarta werd gedetacheerd door Fugro Consultants International B.V., verder: Fugro Consultants, en zo neen, of tussen partijen in de periode vanaf 23 juni 1995 (opnieuw) een arbeidsovereenkomst is totstandgekomen gezien het op 23 juni 1995 tussen partijen gevoerde gesprek en de brief d.d. 20 juli 1995 van Fugro Engineers aan [eiser] met daarbij gevoegd een door Fugro Engineers ondertekend contract. In deze brief bericht Fugro Engineers aan [eiser]: "Hierbij verzenden wij U de arbeidsovereenkomst zoals deze van toepassing zal zijn na afloop van uw detacheringscontract met Fugro Consultants International B.V.. Per 1 september 1995 zult u (...) in dienst treden (...). Uw bruto maandsalaris is vastgesteld op f 5.118,- (...)." (In rechtsoverweging 3.5 van het bestreden vonnis is een uitvoerig citaat opgenomen.)
2. [Eiser] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de tussen partijen op 1 maart 1985 gesloten arbeidsovereenkomst ook na 1 juni 1991 is blijven voortbestaan en subsidiair dat in de periode juni/juli 1995 een nieuwe overeenkomst is totstandgekomen; hij heeft Fugro Engineers bij exploit van 29 januari 1996 gedagvaard voor de Kantonrechter te 's-Gravenhage en - onder meer - gevorderd Fugro Engineers te bevelen hem ([eiser]) in staat te stellen de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden te verrichten tegen een bruto maandsalaris van f 5.891,- subsidiair van f 5.118,- met veroordeling van Fugro Engineers om met terugwerkende kracht vanaf 1 september 1995 het bruto maandsalaris te voldoen.
Fugro Engineers heeft onder verwijzing naar de tussen [eiser] en Fugro Consultants gesloten overeenkomst betoogd dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [eiser] met ingang van 1 juni 1991 is beëindigd en dat [eiser] vanaf die datum bij Fugro Consultants in dienst is gekomen. (De ter zake door Fugro Consultants aan [eiser] verzonden brief d.d. 3 mei 1991 wordt in rechtsoverweging 3.2 van het bestreden vonnis - voorzover relevant - geciteerd.) Naar haar oordeel is geen sprake van een nieuw arbeidscontract tussen haar en [eiser] (die het dienstverband met Fugro Consultants zelf per 1 augustus 1995 heeft beëindigd). In dat verband heeft zij betoogd dat tijdens het door [eiser] bedoelde gesprek van 23 juni 1995 geen overeenstemming tussen haar en [eiser] bestond en dat haar (hiervoor onder 1 genoemde) brief van 20 juli 1995 slechts kan worden beschouwd als een (niet-onherroepelijk) aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst dat door haar bij brief van 2 augustus 1995 naar aanleiding van over [eiser] verkregen informatie is herroepen voordat [eiser] tot aanvaarding is overgegaan. (In rechtsoverweging 3.7 van haar vonnis heeft de Rechtbank uit de brief van 2 augustus geciteerd.)
3. Voordat de onderhavige bodemprocedure aanhangig werd gemaakt, heeft de Kantonrechter in een ex art. 116 Rv. door [eiser] geëntameerde procedure bij wege van voorlopige voorziening Fugro Engineers veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bruto maandsalaris van f 5.118,- vanaf 1 september 1995 tot aan het tijdstip waarop de dienstbetrekking op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd. De Kantonrechter overwoog dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst is totstandgekomen.
Daarop hebben Fugro Engineers en Fugro Consultants een "1639w procedure" aangespannen voor het geval er sprake is van een arbeidsovereenkomst met [eiser]; in die procedure heeft de Kantonrechter bij beschikking van 20 februari 1996 de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 15 april 1996 met toekenning aan [eiser] van een vergoeding van f 55.000,- bruto.
4. In de onderhavige (bodem)procedure overwoog de Kantonrechter bij vonnis van 11 juli 1996 "geen aanleiding [te zien] tot heroverweging" van hetgeen hij had overwogen in het hiervoor genoemde, op de voet van art. 116 Rv. gewezen vonnis.
5. [Eiser] heeft tegen dit vonnis van 11 juli 1996 hoger beroep ingesteld. Na wijzigingen van (de grondslag van de) eis heeft [eiser] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter en tot veroordeling van Fugro Engineers primair - onder meer - tot betaling "wegens kennelijk onredelijk ontslag" van een schadevergoeding van f 180.000,- ter zake van materiële en van f 50.000,- ter zake van immateriële schade, en subsidiair tot betaling van zowel schadevergoeding als van een bruto-maandsalaris van f 6.250,-, subsidiair van
f 5.891,- vanaf 1 september 1995 t/m 15 april 1996.
Fugro Engineers heeft de grieven en eiswijzigingen van [eiser] bestreden en heeft in het door haar ingestelde incidentele appèl geconcludeerd tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde, daartoe stellende dat na 1 juni 1991 tussen haar en [eiser] geen dienstverband heeft bestaan.
6. De Rechtbank honoreerde het beroep van Fugro Engineers op verjaring van [eisers] vordering tot betaling van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke beëindiging van de gestelde arbeidsovereenkomst (een beroep dat was gebaseerd op art. 7A:1639u lid 1 (oud) BW); daarbij verwierp zij [eisers] stelling dat de verjaring is gestuit.
Vervolgens heeft de Rechtbank de vraag beantwoord of sprake is geweest van het door [eiser] gestelde dienstverband. De Rechtbank heeft de primaire stelling van [eiser] dat hij ook na 1 juni 1991 bij Fugro Engineers in dienst is gebleven uitvoerig gemotiveerd verworpen. Zij heeft haar oordeel met name daarop gebaseerd dat uit de brief van Fugro Consultants aan [eiser] d.d. 3 mei 1991 ondubbelzinnig blijkt dat tussen Fugro Consultants en [eiser] is overeengekomen dat [eiser] vanaf 1 juni 1991 bij Fugro Consultants in dienst is en voorts dat de overeenkomst met Fugro Consultants moet worden gezien als een voortzetting van [eisers] voorafgaande dienstbetrekking met Fugro Engineers "voorzover het de sociale verzekeringen en de pensioenvoorziening betreft"; zij verwees daarbij naar "punt 1a en punt 3" van de brief zoals geciteerd in rechtsoverweging 3.2 van haar vonnis.
De Rechtbank heeft geconcludeerd dat ook moet worden verworpen [eisers] subsidiaire stelling dat tussen partijen in het gesprek van 23 juni 1995 overeenstemming is bereikt over een nieuwe arbeidsovereenkomst (waarbij het loon, waarover tussen partijen nog geen overeenstemming bestond, in het licht van de historie van de arbeidsrelatie gezien zou moeten worden als "een detail" en niet als één van de essentialia van de overeenkomst) dan wel dat Fugro Engineers een onherroepelijk aanbod heeft gedaan in haar (hiervoor onder 1 genoemde, door de Rechtbank in rechtsoverweging 3.5 geciteerde) brief d.d. 20 juli 1995. De Rechtbank heeft geconcludeerd dat [eisers] standpunt niet is te verenigen met hetgeen hijzelf bij brief van 3 augustus 1995 aan Fugro Engineers heeft geschreven; zij concludeerde dat [eiser] op 3 augustus 1995 noch op grond van het gesprek van 23 juni 1995 noch op grond van de brief van 20 juli 1995 meende dat er reeds sprake was van een volwaardige arbeidsovereenkomst tussen hemzelf en Fugro Engineers. (De tekst van de brief van [eiser] is geciteerd in rechtsoverweging 3.6 van het vonnis.) Tevens verwierp de Rechtbank [eisers] betoog dat de brief van 20 juli 1995 moet worden gezien als onherroepelijk aanbod. Vooropstellend dat gezien art. 6:219 BW als uitgangspunt dient te gelden dat een aanbod herroepelijk is tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid op andere wijze uit het aanbod volgt, concludeerde de Rechtbank dat [eiser] geen feiten heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat Fugro Engineers hem op 23 juni 1995 een onherroepelijk aanbod heeft gedaan en dat ook uit de brief van 20 juli 1995 geen onherroepelijk aanbod kan worden afgeleid. "Ten overvloede" overwoog de Rechtbank dat uit de houding van [eiser] niet is af te leiden dat hij op enig moment het hem bij brief van 20 juli 1995 gedane aanbod onvoorwaardelijk heeft willen aanvaarden gezien zijn steeds volgehouden standpunt dat het hem door Fugro Engineers geboden salaris van f 5.118,- (veel) te laag was en gezien zijn vordering tot betaling van een hoger salaris. Het door Fugro Engineers aan [eiser] gedane aanbod tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst moet derhalve, aldus de Rechtbank, worden opgevat als een herroepelijk aanbod, zodat het Fugro Engineers vrijstond dat aanbod te herroepen zolang [eiser] het niet had aanvaard, hetgeen Fugro Engineers ook heeft gedaan bij haar brief van 2 augustus 1995.
De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen.
7. [Eiser] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Fugro Engineers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna zij de zaak schriftelijk heeft toegelicht. [Eiser] heeft afgezien van schriftelijke toelichting.
De cassatiemiddelen
8. Middel I komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat [eisers] vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag is verjaard. De middelen II en III bestrijden het oordeel van de Rechtbank dat [eiser] na 1 juni 1991 geen dienstbetrekking bij Fugro Engineers heeft gehad. Ik behandel eerst de middelen II en III aangezien middel I geen behandeling meer behoeft indien deze middelen falen.
9. Middel II bestrijdt de rechtsoverwegingen 4.3-4.14 van het vonnis waarin de Rechtbank de stelling dat [eiser] ook na 1 juni 1991 bij Fugro Engineers in dienst is gebleven uitvoerig gemotiveerd verwierp. Het middel komt op tegen de uitleg die de Rechtbank heeft gegeven aan de in de in het Engelse taal opgestelde brief van Fugro Consultants aan [eiser] d.d. 3 mei 1991. Geklaagd wordt dat uit de in deze brief gebruikte bewoordingen moet worden afgeleid dat de "basis-arbeidsovereenkomst" tussen [eiser] en Fugro Engineers in stand is gebleven, dan wel gelaten, mede nu er in het systeem van de salarisbetalingen niets veranderde en Fugro Engineers onderdeel uitmaakt van Fugro Consultants; voorts wordt geklaagd dat de Rechtbank miskent dat steeds vanuit de primaire positie van Fugro Engineers is gehandeld en overleg is gevoerd en dat derhalve Fugro Engineers voor [eiser] de feitelijke werkgever was of bleef.
10. Dit middel faalt. Zoals hiervoor reeds ter sprake kwam, heeft de Rechtbank met betrekking tot de door Fugro Consultants aan [eiser] verzonden brief d.d. 3 mei 1991 geoordeeld dat in punt 1a van de daarin weergegeven overeenkomst "ondubbelzinnig (is) opgenomen dat [eiser] in het vervolg bij Fugro Consultants International B.V. in dienst is, waarbij hij gedetacheerd zal worden bij Fugro McClelland (Singapore) Pte. Ltd." en voorts dat uit punt 3 van die overeenkomst blijkt dat "de overeenkomst met Fugro Consultants International B.V. moet worden gezien als een voortzetting van [eisers] voorafgaande dienstbetrekking met Fugro Engineers voorzover het de sociale verzekeringen en de pensioenvoorzieningen betreft"; de Rechtbank is dan ook tot de conclusie gekomen dat geen sprake is geweest van een al dan niet "slapende" voortzetting van het dienstverband met Fugro Engineers. Dat oordeel, gebaseerd op de uitleg van de in de brief gebruikte bewoordingen, is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de door het middel genoemde omstandigheden. Dat het middel aan de in de brief gebruikte bewoordingen kennelijk een andere betekenis hecht, doet daaraan niet af. De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de omstandigheid dat Fugro Engineers en Fugro Consultants behoren tot een samenhangend geheel van vennootschappen op zichzelf niet meebrengt dat de ene vennootschap aansprakelijk is voor handelen en schulden van een andere vennootschap in de groep en evenmin dat die vennootschappen ten aanzien van het werkgeverschap jegens bepaalde werknemers met elkaar vereenzelvigd kunnen worden. De klacht dat de Rechtbank heeft miskend dat "steeds en vanuit de primaire positie van FE is gehandeld en (wederzijds) overleg is gevoerd", een klacht die kennelijk refereert aan de bij pleidooi in appèl opgeworpen stelling dat Roger Kee de off-shore activiteiten voor de hele groep coördineerde, gaat eraan voorbij dat de Rechtbank in rechtsoverweging 4.8 als reactie op deze stelling heeft overwogen - een overweging die niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en die evenmin onbegrijpelijk is - dat uit de enkele omstandigheid dat Kee een aanspreekpunt voor [eiser] vormde niet kan worden afgeleid dat Fugro Engineers, bij wie Kee kennelijk in dienst was, moet worden beschouwd als werkgeefster van [eiser] mede nu [eiser] heeft gesteld en ook uit de overgelegde producties is gebleken dat [eisers] eerste aanspreekpunt in zijn relatie met Fugro Consultants de directeur van Fugro Singapore Pte. Ltd. was en dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat tussen hem en Kee een hirarchische verhouding bestond.
11. Middel III komt op tegen de rechtsoverwegingen 4.13-4.19 waarin de Rechtbank tot de slotsom kwam dat de brief van Fugro Engineers d.d. 20 juli 1995 slechts een herroepelijk aanbod bevatte dat Fugro Engineers (bij brief van 2 augustus 1995) vóór de aanvaarding door [eiser] en derhalve rechtsgeldig heeft herroepen.
12. Het middel faalt bij gebrek aan belang aangezien niet wordt opgekomen tegen de overweging van de Rechtbank dat uit de houding van [eiser] niet is gebleken dat hij op enig moment het hem bij brief van 20 juli 1995 gedane aanbod (onvoorwaardelijk) heeft willen aanvaarden gezien zijn steeds volgehouden standpunt dat het hem door Fugro Engineers geboden salaris (veel) te laag was. Deze overweging kan immers - ook al is zij door de Rechtbank gekwalificeerd als "ten overvloede" gegeven - het oordeel van de Rechtbank dat geen nieuwe dienstbetrekking is totstandgekomen zelfstandig dragen. Daarbij zij bedacht dat de aanvaarding van een onherroepelijk aanbod de overeenkomst tot stand doet komen onverschillig of het aanbod op dat moment reeds was ingetrokken; zie Uw arrest van 19 december 1969, NJ 1970, 154, m.nt. G.J.S. (Lindeboom/Amsterdam.
13. Nu de middelen II en III falen behoeft middel I, zoals gezegd, geen bespreking meer.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak
1 december 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/057HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
FUGRO ENGINEERS B.V., gevestigd te Leidschendam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 29 januari 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Fugro - gedagvaard voor de Kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd:
- Fugro te bevelen om [eiser] in staat te stellen de tussen partijen overeengekomen
werkzaamheden tegen een bruto maandsalaris ad ƒ 5.891,-- zijnde het Dutch Base Salary van [eiser], vermeerderd met de geldende inflatietoeslag, subsidiair het salaris dat door Fugro in de overeenkomst wordt vermeld ad ƒ 5.118,-- bruto per maand, te verrichten, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag;
- Fugro te veroordelen om met ingang van 1 september 1995 aan [eiser] met terugwerkende kracht een bruto maandsalaris ad ƒ 5.891,-- te voldoen, zijnde het Dutch Base Salary van [eiser] vermeerderd met de geldende inflatietoeslag, subsidiair in ieder geval het salaris te voldoen (ƒ 5.118,-- bruto per maand), hetwelk zij in haar overeenkomst aan [eiser] vermeldt, over welke hoogte van het salaris partijen nog in onderhandelingen zijn;
- te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten op 1 maart 1985 nog immer voortduurt;
- Fugro te veroordelen om met [eiser] op een redelijke en billijke wijze verder te onderhandelen omtrent de nadere faciliteiten en dergelijke van de overeenkomst tussen partijen;
- Fugro te veroordelen om [eiser] toe te laten tot een nader te bepalen vergadering van de Raad van Bestuur om zijn visie met betrekking tot de gebeurtenissen in Indonesië te geven en aldus duidelijkheid te scheppen ook met betrekking tot de positie van [eiser] zelf, opdat [eisers] naam volledig gezuiverd wordt binnen de organisatie van Fugro;
- Fugro te veroordelen tot voldoening van de verhoging ex art. 7A:1638q (oud) BW over de vervallen en nog te vervallen loonbetalingen tot aan de dag van de algehele voldoening;
- het een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal aan [eiser] toekomende bedrag aan loon met verhoging vanaf het moment der dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening.
Fugro heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 11 juli 1996 Fugro veroordeeld, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en behoorlijk gespecificeerd van bruto naar netto, een bruto maandsalaris ad ƒ 5.118,-- te betalen vanaf 1 september 1995 en tot 15 april 1996 en te vermeerderen met de wettelijke rente als aangegeven in dit vonnis. Voorts heeft de Kantonrechter het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. Fugro heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij memorie van grieven en bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [eiser] zijn eis gewijzigd/vermeerderd en gevorderd:
primair:
- Fugro te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding naar billijkheid terzake de kennelijk onredelijke beëindiging op of omstreeks 24 augustus 1995 van (a) ƒ 180.000,-- (netto) terzake materiële schade en (b) ƒ 50.000,-- terzake immateriële schade;
subsidiair, voor zover het primair gevorderde niet toewijsbaar zou zijn:
- Fugro te veroordelen tot betaling terzake toerekenbaar tekortschieten en/of handelen niet zoals het een goed werkgever betaamt en/of handelen in strijd met redelijkheid en billijkheid, zulks in 1995 tot (a) ƒ 100.000,-- (materiële schade) en (b) ƒ 50.000,-- (immateriële schade), met veroordeling van Fugro tot vergoeding van schade die [eiser] geleden heeft, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- Fugro te veroordelen om over de periode van 1 september 1995 tot en met 15 april 1996 een bruto maandsalaris ad ƒ 6.250,--, subsidiair ad ƒ 5.891,--, te voldoen, zulks uiteraard onder aftrek van reeds betaalde bedragen terzake salaris over bedoelde periode;
primair en subsidiair:
- Fugro te veroordelen tot betaling aan [eiser] van S$ 26.904,-- althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse valuta terzake achterstallige bonus over de jaren 1993, 1994 en 1995;
- wettelijke vertragingsverhoging ad 25% over het hiervoor gevorderde bonusbedrag en het te laat betaalde salarisbedrag ad S$ 22.050,-- over de maanden april tot en met juni 1995.
Fugro heeft zich tegen deze eisvermeerdering verzet.
De Rechtbank heeft bij rolbeschikking van 3 maart 1998 het verzet afgewezen.
Bij vonnis van 14 oktober 1998 heeft de Rechtbank in het principaal en in het incidenteel appel het bestreden vonnis van de Kantonrechter vernietigd en opnieuw rechtdoende het gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Fugro heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Fugro heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fugro begroot op ƒ 327,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 1 december 2000.