Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8723

Datum uitspraak2000-12-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC00/0072HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. C 00/072 HR Mr. Mok Zitting 1 september 2000 Conclusie inzake [Eiser] tegen [Verweerder 1] e.a. (niet verschenen) Edelhoogachtbaar college, 1. Voor alle gegevens verwijs ik naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2000 in deze zaak en naar de daaraan voorafgaande conclusie van de a.-g. Spier. In dat arrest heeft de Hoge Raad tegen [verweerder 1] c.s. verstek verleend, geconstateerd dat het beroep in cassatie te laat is ingesteld en de zaak naar de rol verwezen voor uitlating bij akte door [eiser], eiser van cassatie. 2. Ter zitting van 11 augustus 2000 heeft de advocaat van [eiser] een schriftelijke toelichting gegeven en daarbij een akte genomen, onder overlegging van enige producties. 3. De akte bevat in wezen geen andere argumenten dan het al eerder bekende dat het hof aanvankelijk had aangekondigd in dit kort geding op 12 januari 2000 arrest te zullen wijzen en vervolgens zijn uitspraak heeft vervroegd tot 22 december 1999. [Eiser] doet een beroep op het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat opgewekte verwachtingen (i.c. dat het hof op 12 januari 2000 uitspraak zou doen) gehonoreerd behoren te worden. 4. De mededeling van een gerecht dat het in een zaak op een bepaalde datum uitspraak zal doen is een zuivere aankondiging en geen informatie omtrent de wijze van uitoefening van een bestuursbevoegdheid, laat staan een toezegging1. Daar komt bij dat het, althans bij advocaten S [eiser] was in appel uiteraard van bijstand door een advocaat voorzien S, bekend is dat rechterlijke uitspraken soms later en soms vroeger dan oorspronkelijk was aangekondigd, kunnen worden gedaan. Een dergelijke mededeling wekt derhalve geen in rechte te honoreren vertrouwen. 5. Neemt men aan dat wel zodanig vertrouwen is gewekt, dan doorbreekt zulks nog geen wettelijke beroepstermijn. Toepassing van het vertrouwensbeginsel S zeker contra legem S veronderstelt belangenafweging2. De wederpartij, die op de hoogte is van het door het hof gewezen arrest, mag erop vertrouwen dat, indien na afloop van de wettelijke cassatietermijn geen beroep in cassatie is ingesteld, dit niet meer geschieden kan en dat het arrest van het hof dus kracht van gewijsde heeft gekregen. Collega Spier heeft dan ook in zijn genoemde conclusie op de mogelijkheid gewezen dat de (niet verschenen) verweerders in cassatie, [verweerder 1] c.s., om die reden verstek hebben laten gaan. Er is geen grond de honorering van het vertrouwen van eiser, in strijd met de wet, te laten prevaleren boven dat van verweerders. 6. Ten overvloede wijs ik er op dat zich bij de stukken een brieven van [eiser] d.d. 10 en 19 januari 2000, gericht aan zijn advocaat in appel, bevinden, waarin [eiser] aankondigt tegen het arrest van het hof cassatie te willen instellen. De cassatietermijn liep toen nog drieënhalve week, resp. twee weken. 7. Gezien het voorgaande concludeer ik dat [eiser], wegens overschrijding van de cassatietermijn, in zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, plv. . Vgl. P. Nicolaï, beginselen van behoorlijk bestuur, diss. U.vA.. 1990, p. 365; Van Wijk/Konijnenbelt/Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 1999, p.360 en p. 36-365. 2. Nicolaï, a.w., p. 368-369 enp. 526 e.v.; Van Wijk/Konijnenbelt,/Van Male a.w.p. 366 e.v.


Uitspraak

1 december 2000 Eerste Kamer Nr. C00/072HR Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. J. Groen, t e g e n 1. [Verweerder 1], 2. de verdere personen die zich zonder recht of titel bevinden in het Rijksmonument "Tammensheerdt", staande en gelegen te Pieterburen, gemeente De Marne, VERWEERDERS in cassatie, niet verschenen. 1. Het verloop van het geding Voor het verloop van het geding tot dusver tussen eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder 1] c.s. - verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van 30 juni 2000. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad tegen [verweerder 1] c.s. verstek verleend en beslist zoals hierna onder 2 is vermeld. Ter terechtzitting van 11 augustus 2000 heeft de advocaat van [eiser] een schriftelijke toelichting gegeven en daarbij een akte genomen, onder overlegging van enige producties. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal heeft op 1 september 2000 geconcludeerd dat [eiser] wegens overschrijding van de cassatietermijn niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 13 september 2000 op die conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Bij tussenarrest van 30 juni 2000 heeft de Hoge Raad tegen [verweerder 1] c.s. verstek verleend en de zaak naar de rol verwezen voor uitlating bij akte door [eiser] over de overschrijding van de cassatietermijn. Nu hetgeen [eiser] na voormeld tussenarrest heeft aangevoerd niet afdoet aan de vaststelling in dat arrest dat het beroep in cassatie te laat is ingesteld, dient [eiser] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. 3. Beslissing De Hoge Raad: verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] c.s. begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 1 december 2000.