Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8728

Datum uitspraak1998-07-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers96/3540 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maatman is, gelet op de duur van de werkloosheid, de langdurig werkloze met het wettelijk minimumloon.


Uitspraak

0 96/3540 AAW/WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant, en A te B, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid. In deze uitspraak wordt onder appellant mede verstaan deze bedrijfsvereniging. Appellant heeft bij brief van 3 juli 1995 aan gedaagde kennis gegeven van een besluit uit hoofde van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), houdende intrekking van de hem toegekende uitkeringen ingaande 2 augustus 1995. De Arrondissementsrechtbank te Dordrecht heeft bij uitspraak van 23 februari 1996 het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd, met veroordeling van appellant in de proceskosten en bepaling dat appellant het griffierecht vergoedt. Appellant is van deze uitspraak op bij aanvullend beroepschrift uiteengezette gronden in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 april 1998, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr J.H. Meijs, werkzaam bij Gak Nederland B.V. en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr M.J. van der Veen, advocaat te Zwijndrecht, als zijn raadsman. II. MOTIVERING Gedaagde, geboren in 1963, is in 1979 aan het arbeidsleven gaan deelnemen. Tot 10 oktober 1991 heeft hij werkzaamheden verricht als ijzerwerker, classificeerder en -laatstelijk- pijpfitter bij diverse bedrijven en koppelbazen, afgewisseld met korte perioden van werloosheid. Van 10 oktober 1991 tot en met 16 juli 1992 heeft hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) genoten, gevolgd door verlengde WW-uitkering tot en met 8 januari 1993, terwijl hij vanaf die datum de, niet loon-gerelateerde, vervolguitkering heeft ontvangen. Tijdens de periode van werkloosheid vanaf 10 oktober 1991 heeft hij nog wel, zij het kortdurend, gewerkt. Ingaande 5 december 1993 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld wegens een chronische huidaandoening, bekend als de ziekte van Haily-Haily. Ingaande 4 december 1994 zijn hem uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO toegekend, vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Genoemde uitkeringen zijn bij het bestreden besluit per 2 augustus 1995 ingetrokken wegens daling van de arbeidsongeschiktheid tot beneden 15%. Dit besluit berust op een beoordeling volgens welke gedaagde, ondanks bij hem bestaande beperkingen, op 2 augustus 1995 nog in staat was met voor hem geschikte functies meer te verdienen dan het maatmaninkomen. Daarbij is uitgegaan van de langdurig werkloze als maatman, met als inkomen het wettelijk minimumloon. Bij de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat appellant de beperkingen van gedaagde juist heeft vastgesteld, maar ten onrechte van de langdurig werkloze als maatman is uitgegaan. Appellant heeft dit laatste in hoger beroep bestreden. De Raad oordeelt als volgt. Evenals de rechtbank gaat de Raad uit van de juistheid van de voor gedaagde vastgestelde -aanzienlijke- beperkingen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat deze beperkingen zijn vastgesteld na verkregen informatie van de behandelende artsen en dat de van de zijde van gedaagde overgelegde medische gegevens onvoldoende twijfel aan de juistheid wekken. Ten aanzien van de maatman acht de Raad van belang dat gedaagde, na een arbeidsverleden van ongeveer twaalf jaar, reeds meer dan 25 maanden werkloos was -zij het kortdurend onderbroken door arbeid- en geen loongerelateerde uitkering meer ontving. Onder deze omstandigheden acht de Raad het gerechtvaardigd voor de vaststelling van de maatman niet meer als uitgangspunt de laatstelijk verrichte arbeid te nemen doch deze te bepalen op de langdurig werkloze, met als inkomen het wettelijk minimumloon. Nu de resterende verdiencapaciteit van gedaagde in voor hem geschikte functies dit maatmaninkomen overtrof heeft appellant bij het bestreden besluit de uitkeringen per 2 augustus 1995 terecht ingetrokken. Het vorenstaande leidt er toe dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond. Aldus gegeven door mr N.J. Haverkamp als voorzitter en mr H.J. Grendel en mr F.P. Zwart als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 1998 (get.) N.J. Haverkamp. (get.) M.H.A. Uri. LK