
Jurisprudentie
AA8741
Datum uitspraak1998-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers96/5105 WUBO
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers96/5105 WUBO
Statusgepubliceerd
Uitspraak
96/5105 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 21 mei 1996 heeft verweerster ten aanzien van eiseres het in afschrift aan deze uitspraak gehechte besluit genomen.
Namens eiser is tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld door mr E.R. Schenkhuizen, advocaat te
's-Gravenhage, als gemachtigde. In een aanvullend beroepschrift heeft deze gemachtigde de gronden aangevoerd waarop het beroep van eiseres steunt. Bij wijze van aanvulling heeft deze gemachtigde bij schrijven
d.d. 12 november 1996 een verklaring d.d. 10 november 1996 ingestuurd van Dr J.J. Schipperheijn, cardioloog te 's-Gravenhage.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op
3 september 1998. Aldaar is eiseres verschenen bij haar gemachtigde mr Schenkhuizen voornoemd. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, is bij besluit van verweerster van
24 december 1990 aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna te noemen: de Wet. Hierbij is aanvaard dat de bij eiseres bestaande hartafwijking, te weten een mitralisklep insufficiëntie, door of in verband met haar oorlogservaringen is ontstaan of verergerd en invaliditeit in de zin van de Wet veroorzaakt. Tevens is vastgesteld dat bij eiseres sprake is van geringe met de oorlogservaringen in verband staande psychische klachten, die echter niet invaliderend aanwezig zijn.
Bij besluit van 10 juni 1991 heeft verweerster geweigerd aan eiseres een periodieke uitkering als bedoeld in artikel 7, onder a, van de Wet toe te kennen op grond van de overweging dat zij nimmer haar werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft beëindigd op grond van haar oorlogsinvaliditeit. Dit besluit is na bezwaar door verweerster gehandhaafd bij besluit van 21 januari 1992. Een namens eiseres tegen laatst genoemd besluit ingediend beroep is bij uitspraak van de Raad d.d. 17 juni 1993, nummer WUBO 1992/19, ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 4 juli 1994 is namens eiseres door mr E.R. Schenkhuizen voornoemd een verzoek om herziening van verweersters besluit van 10 juni 1991 ingediend. Hierbij is aangevoerd dat eiseres in aanmerking dient te komen voor een periodieke uitkering omdat de bij haar bestaande psychische klachten haar hartklachten verergeren, waardoor zij vele malen haar werkzaamheden heeft moeten beëindigen. Dit verzoek is ondersteund door een rapport d.d. 29 juni 1994 van bij eiseres verricht medisch onderzoek door dr J.J. Schipperheijn voornoemd.
In navolging van het advies van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad heeft verweerster bij besluit van 15 augustus 1995 het verzoek om herziening afgewezen en haar eerdere standpunt gehandhaafd dat eiseres nimmer haar werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen dan wel blijvend verminderen in verband met haar oorlogsinvaliditeit. Een namens eiseres tegen dit besluit ingediend bezwaar heeft geleid tot het thans bestreden besluit, waarbij eerder genoemd standpunt is gehandhaafd.
De Raad heeft in dit geding te beoordelen of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op een daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag een eerder genomen beslissing in het voordeel van de bij die beslissing betrokkene te herzien. Die bevoegdheid is discretionair van aard. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit, dat het karakter draagt van een weigering om terug te komen van een eerder tussen partijen rechtens verbindend geworden besluit, terughoudend dient te toetsen. Hierbij heeft de Raad de vraag te beantwoorden of verweerster niet in redelijkheid tot het thans bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel anderszins in strijd is geraakt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
De Raad stelt vast dat eiseres haar verzoek om herziening heeft doen baseren op meergenoemd rapport van onderzoek van cardioloog dr J.J. Schipperheijn voornoemd. Deze is blijkens zijn rapport van onderzoek en de in beroep gegeven nadere toelichting van oordeel dat eiseres fysiek wel tot de inspanningen van een werkkring in staat moet worden geacht maar dat bij haar sprake is van pathologisch vluchtgedrag, hetgeen een verergering betekent van haar hartklachten waardoor weer de psychische klachten toenemen; ten gevolge van deze interactie, die de cardioloog in oorzaak toeschrijft aan de oorlogservaringen van eiseres, zou eiseres in het verleden haar werkzaamheden keer op keer hebben moeten beëindigen.
De Raad merkt op dat genoemde arts, wiens specifieke deskundigheid ligt op het gebied van de cardiologie, tot zijn oordeel komt op basis van zijn beoordeling van door hem bij eiseres aangenomen psychische klachten. Met deze laatste beoordeling begeeft deze arts zich buiten het terrein van zijn specifieke deskundigheid en de Raad kan aan diens oordeel op dit terrein mitsdien niet de waarde toekennen die de gemachtigde van eiseres er aan toegekend wil zien. De Raad acht genoemd rapport dan ook onvoldoende aanknopingspunten geven om verweerster gehouden te achten tot herziening over te gaan van haar eerder ingenomen en bij besluit van 10 juni 1991 vastgestelde standpunt, dat eiseres nimmer haar werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen in verband met haar oorlogsinvaliditeit.
De Raad komt gezien het vorenstaande tot het oordeel dat het bestreden besluit zijn boven omschreven toetsing kan doorstaan.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr J.G. Treffers als voorzitter en
mr H.R. Geerling-Brouwer en mr T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 1998.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
22.09
+B