Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8872

Datum uitspraak2000-12-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/064026/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/064026-00 Uitspraakdatum: 6 december 2000 V E R K O R T V O N N I S Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats] [adres], doch thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2000. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 06 oktober 2000. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 22 november 2000 gewijzigd. Van deze vordering is eveneens een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstan-digheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op de in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. De rechtbank is ondermeer op grond van de volgende feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, tot een bewezenverklaring gekomen van het onder 1 tenlastegelegde feit. Door diverse getuigen is waargenomen dat [het slachtoffer] op 1 april 2000 te Eindhoven is beschoten door een schutter die ter plekke gearriveerd was met een scooter. Enkele getuigen verklaren dat deze scooter zwart kleurig was met daarbij geel, dan wel zwart met een lichte, zilveren kleur. Daarnaast verklaart [getuige] dat hij het model van de scooter aan de details heeft herkend, namelijk een Yamaha Aerox. Deze getuige heeft later aan de opsporingsambtenaren laten meedelen dat hij niet meer wil verklaren omdat hij bedreigd werd. De rechtbank leidt hier uit af dat zijn waarneming als betrouwbaar (en relevant) kan worden aangemerkt. Verder verklaren de getuigen dat zij een schutter zagen die een donkere broek droeg en een jas met vlakken en verschillende kleuren, en dat de schutter van jonge leeftijd was met een tenger postuur. Deze waarnemingen komen overeen met leeftijd en postuur van verdachte. Verdachte heeft tegenover opsporingsambtenaren verklaard dat hij op 1 april 2000 in het bezit geweest is van een dergelijke scooter. Ook verklaart hij een dergelijke jas te hebben gehad. Daarbij is door verdachte, na in eerste instantie leugenachtig te hebben ontkend de scooter die dag gebruikt te (kunnen) hebben, verklaard dat hij daarop gereden heeft en dat hij deze heeft uitgeleend aan een onbekende derde die hij ook zijn jas meegegeven heeft. Vervolgens suggereert verdachte dat deze persoon, gezeten op zijn (verdachte's) scooter en zijn jas dragende, kennelijk degene is die [het slachtoffer] doodgeschoten heeft. De jas zou later door verdachte zijn weggegooid. Verdachte verklaart later dat dit uitlenen van zijn scooter en jas een leugen is en dat hij dit verhaal enkel verzonnen heeft. De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte -leugenachtig- een verklaring heeft proberen te geven voor de aanwezigheid van zijn scooter op de plaats van het delict en het dragen van zijn jas door de schutter en dat, derhalve, zijn jas en scooter door de schutter gebruikt zijn. Ook uit het feit dat verdachte -leugenachtig- verklaart waarom deze scooter later in een andere kleur is overgespoten terwijl zijn toenmalige vriendin leugenachtig verklaart dat deze al voor de schietpartij is overgespoten draagt aan deze overtuiging bij. Verdachte heeft verder meermalen, steeds op essentiƫle onderdelen kennelijk leugenachtig, geprobeerd zichzelf een alibi te verschaffen door -steeds anders- te verklaren over zijn aanwezigheid voor, tijdens, en na de schietpartij, alsmede over de door hem gebruikte vervoermiddelen, gedragen kledingstukken en uitgevoerde activiteiten die dag. Ook is verdachte leugenachtig over het gebruik door hem van zijn gsm-telefoon, aan de hand waarvan tevens is vastgesteld dat verdachte kort voor de schietpartij op de Woenselse markt is geweest, waar ook het slachtoffer geweest is die dag. Uit diverse getuigenverklaringen blijkt verder dat de -toenmalige- vriendin van verdachte ook leugenachtig is geweest over de verblijfplaats (en tijdstippen van verblijf) van verdachte na de schietpartij en dat zij een medegetuige onder druk heeft gezet te verklaren overeenkomstig haar eigen verklaring. Uit de verklaringen van verdachte blijkt verder dat hij het slachtoffer van gezicht kende. Andere getuigen verklaren dat zij van de moeder van verdachte, van verdachte zelf en zijn vriendin, gehoord hebben dat de moeder van verdachte door het slachtoffer ernstig mishandeld is en dat verdachte verklaarde hiervoor wraak te zullen gaan nemen op het slachtoffer. De moeder verklaart zelf ook door het slachtoffer te zijn mishandeld maar beroept zich voor het overige op haar verschoningsrecht. Verdachte heeft verder reeds op de dag van de schietpartij tegen twee getuigen de naam van het slachtoffer genoemd terwijl hij tevens -ook aan andere getuigen- verklaard heeft het slachtoffer te hebben doodgeschoten. Een van deze getuigen, waarvan verdachte ontkent dat hij aldus tegen de getuige verklaard heeft, is later door de verdachte bedreigd. Ook verklaart een getuige dat de toenmalige vriendin van verdachte hem vertelde dat verdachte de dader was maar dat ze er verder niet over durfde te verklaren. Tenslotte draagt tot bewijs bij dat, zoals onder feit 2 tenlastegelegd en door de rechtbank bewezen geacht, verdachte enkele dagen voor de schietpartij een persoon bedreigd heeft met een vuurwapen, en derhalve kennelijk de beschikking over een vuurwapen heeft gehad en tot ernstige agressie in staat is. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 27, 57, 77b, 285, 289 van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID. De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van feit 1 en 2: een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht en teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte. De op te leggen straf. Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, buiten toepassing dienen te worden gelaten en dat recht gedaan moet worden overeenkomstig de bepalingen die gelden voor degenen die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt. De rechtbank vindt daartoe grond in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Omstandigheden waarmee rekening is gehouden bij het bepalen van de straf: - de jeugdige leeftijd van verdachte, te weten 17 jaar; - het uiterst gewelddadige karakter van het onder 1 tenlastegelegde feit; - het door verdachte onder 1 gepleegde strafbare feit heeft zich op klaarlichte dag, op een drukke locatie, voltrokken en heeft grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap. Op 7 november 2000 heeft een onderzoeksteam een Multidisciplinair Diagnostisch Onderzoek uitgevoerd in R.I.J. Den Hey-Acker te Breda en een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt: " verdachte moet in lichte mate ontoerekeningsvatbaar worden geacht met betrekking tot de tenlastegelegde bedreiging". De rechtbank neemt deze conclusie en de gronden waarop zij berust over en maakt deze tot de hare. Zij zal hiermede ook bij het opleggen van de straf rekening houden. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal bovendien laten meewegen dat verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het strafbare feit dat "ad informandum" is vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. DE UITSPRAAK Verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschre-ven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: Ten aanzien van feit 1: Moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) Ten aanzien van feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf: Een gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaar. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst, aan de rechthebbende. Dit vonnis is gewezen door, mr. Van Biesbergen, voorzitter, tevens kinderrechter-plv., mr. Smits-Pieterse en mr. Boerma, leden, in tegenwoordigheid van mr. Lubbers, griffier en is uitgesproken op 6 december 2000. Tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 01 april 2000 te Eindhoven, te zamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, of (een van) zijn mededader(s), met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met behulp van een vuurwapen [het slachtoffer] in het hoofd en in de rug geschoten, tengevolge waarvan [dat slachtoffer] is overleden; (Artikel 289/287 Wetboek van strafrecht) 2. hij op of omstreeks 26 maart 2000 te Eindhoven [het slachtoffer] heeft bedreigd immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen tegen, althans dichtbij het hoofd, in elk geval het lichaam van [dat slachtoffer] gehouden en/of (daarbij) [het slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Laat haar met rust, ik wil niet dat je nog bij haar in de buurt komt", en/of "Als je mijn vriendin niet met rust laat, schiet ik jou kapot" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (Artikel 285 Wetboek van strafrecht) 3. hij op of omstreeks 8 januari 2000 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeƫigening heeft weggenomen een personenauto (Opel Kadett, geparkeerd staand op De Koppele), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, Bewezenverklaring 1. hij op 01 april 2000 te Eindhoven, opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met behulp van een vuurwapen [het slachtoffer] in het hoofd en in de rug geschoten, tengevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden; (Artikel 289/287 Wetboek van strafrecht) 2. hij op 26 maart 2000 te Eindhoven [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen tegen, althans dichtbij het hoofd van [dat slachtoffer] gehouden en (daarbij) [dat slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Laat haar met rust, ik wil niet dat je nog bij haar in de buurt komt", en "Als je mijn vriendin niet met rust laat, schiet ik jou kapot" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (Artikel 285 Wetboek van strafrecht)