Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8933

Datum uitspraak2000-12-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers1367/98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN derde enkelvoudige belastingkamer PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK 24 november 2000 nummer : 1367/98 belanghebbende : De rechtspersoon X B.V. gevestigd te : Z tegen : De algemeen directeur van de DIA van de gemeente Groningen (: de directeur) aangevallen beslissing : Uitspraak op bezwaarschrift betreft : Onroerende-zaakbelasting jaar : 1998 mondelinge behandeling : Op 10 november 2000 te Groningen door mr Drion, raadsheer als voorzitter, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van dhr. Haarsma als griffier verschenen : De heer mr A, advocaat te Z, namens belanghebbende alsmede de heren B en C als gemachtigden van de directeur geschilpunt : Waardegrondslag Beslissing Het gerechtshof: vernietigt de uitspraak van de directeur; verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar; verklaart het beroep in zoverre gegrond doch voor het overige ongegrond; gelast de gemeente Groningen het griffierecht ten bedrage van f 80,-- aan belanghebbende te vergoeden.; De overwegingen 1. Bij aanslagbiljet met aanslagnummer 980000000 en dagtekening 28 februari 1998 zijn aan belanghebbende over het jaar 1998 aanslagen in de onroerende-zaakbelasting opgelegd ter zake van het genot krachtens feitelijk gebruik van de onroerende zaken a-straat 27 en a-straat 23-2 te Z. De aanslagen zijn opgelegd naar een waardegrondslag van respectievelijk f 3.320.000, en f 1.166.000,--. 2. Tegen de aanslagen heeft belanghebbende bij brief van 9 maart 1998 bezwaar gemaakt. 3. Bij uitspraak van 16 oktober 1998 heeft de directeur belanghebbende niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Vervolgens heeft de directeur het bezwaarschrift opgevat als een verzoek tot ambtshalve vermindering en geconcludeer tot afwijzing daarvan. 4. Tegen voormelde uitspraak is namens belanghebbende bij brief van 26 november 1998 beroep aangetekend, ter griffie binnengekomen op 26 november 1998, en aangevuld bij brief (met bijlagen) van 30 juni 1999, ter griffie binnengekomen op 30 juni 1999. 5. Belanghebbende stelt dat de directeur het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. 6. De gemachtigde B heeft dit standpunt van belanghebbende ter zitting onderschreven. 7. Nu de heffingsgrondslag van de aanslag overeenkomt met de bij woz-beschikking van 28 februari 1997 bepaalde waarde (:woz-waarde) had de directeur het bezwaarschrift niet niet-ontvankelijk maar ongegrond moeten verklaren. Het beroep is derhalve in zoverre gegrond. 8. Voorzover het bezwaarschrift zou moeten worden aangemerkt als een verzoek tot toepassing van artikel 19 van de Wet waardering onroerende zaken (: Wet woz), dient in aanmerking te worden genomen dat indien de woz-waarde wordt bepaald in de zin van artikel 19 van de Wet woz, die waarde op grond van artikel 25 van de Wet woz dient te worden vastgesteld bij een voor bezwaar vatbare beschikking. 9. De directeur heeft bedoeld verzoek afgewezen op grond dat er zich geen waardevermindering in de zin van artikel 19 van de Wet woz heeft voorgedaan. Dit heeft tot gevolg gehad dat de directeur geen nieuwe beschikking heeft gegeven. In een zodanig geval is artikel 25 van de Wet woz niet van toepassing. De directeur was in het onderhavige geval dan ook niet verplicht een voor bezwaar vatbare uitspraak te geven. De wet voorziet daarin niet. In die gevallen staat voor belanghebbende geen rechtsmiddel open. 10. Het namens belanghebbende gevoerde pleidooi de uitspraak van de directeur aan te merken als een vaststelling van een in de zin van artikel 19 bedoelde waarde treft geen doel. 11. Belanghebbende heeft betoogd (primair) dat het hof het beroepschrift zal aanmerken als een bezwaarschrift ex artikel 28 van de Wet woz en alszodanig zal doorzenden naar de gemeente Groningen voor verdere behandeling. 12. Nu genoemd artikel evenwel niet ziet op de positie van belanghebbende staat dit aan hetgeen belanghebbende heeft betoogd in de weg. 13. Belanghebbende heeft voorts gesteld (subsidiair) dat de waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende voert daartoe geen concrete gegevens aan. De directeur ontkent gemotiveerd dat de waarde niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Aldus treft hetgeen belanghebbende stelt geen doel. 14. Belanghebbende heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Weliswaar stelt belanghebbende dat de gemeente na onderzoek van een taxateur bij een tweetal in dezelfde positie verkerende onroerende zaken de waarde per peildatum 1 januari 1994 heeft verlaagd met 15 %, doch de gemeente stelt zich op het standpunt dat zulks ten onrechte is gebeurd. Nu vaststaat dat het besluit tot het instellen van een tippelzone eerst in 1996 is genomen kan dat besluit geen invloed hebben op de waarde per peildatum 1 januari 1994. Voorts betreft de vorenbedoelde verlaging slechts een tweetal panden uit enige tientallen. Bovendien heeft de gemeente gesteld dat de onderhavige onroerende zaken buiten de tippelzone zijn gelegen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook naar 's hofs oordeel niet slagen. 15. Meer subsidiair verzoekt belanghebbende het hof een nieuwe termijn te stellen voor het geven van een nadere motivering van het beroepschrift. Het hof wijst dit verzoek af nu belanghebbende dat verzoek onvoldoende heeft gespecificeerd. 16. Het beroep is gelet op het voorgaande voor het overige ongegrond. 17. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Aldus vastgesteld en ter openbare terechtzitting uitgesproken te Leeuwarden op 24 november 2000. Waarvan dit proces-verbaal. De griffier De voorzitter M. Haarsma mr F.J.W. Drion Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op: 28 november 2000