Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8935

Datum uitspraak2000-12-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers466/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 466/99 1 december 2000 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren van de Belastingdienst te Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende werd op 1 juli 1999 voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f. 43.536,=. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 19 juli 1999 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 29 juli 1999 is ingekomen. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 28 juli 2000, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren namens belanghebbende zijn echtgenote, bijgestaan door haar vader, alsmede de inspecteur. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Het hof heeft in deze zaak op 11 augustus 2000 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 22 augustus 2000, aan partijen is verzonden. Bij schrijven ingekomen op 1 september 2000 heeft de inspecteur op de wijze als bedoeld in artikel 17b van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Op 8 september 2000 heeft de inspecteur het daartoe verschuldigde griffierecht ad f 150,= voldaan. 2. Feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat tussen partijen het volgende onbetwist, althans onvoldoende betwist, vast: 2.1. Belanghebbende is gehuwd. De echtgenote van belanghebbende heeft in het onderhavige jaar geen eigen inkomen. Het inkomen over 1998 van belanghebbende bestaat uit inkomsten uit arbeid, verricht bij vier werkgevers. Drie daarvan betreffen uitzendbureaus. Tevens ontvangt belanghebbende in 1998 een uitkering van het LISV ten bedrage van f 1.617,=. Het totaal van de aan loonheffing onderworpen inkomsten bedraagt in 1998 f 47.515,=. 2.2. Ter zake van de inkomstenbelasting is belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 3. De belastingvrije som bedraagt ? 16.824,=, inclusief een bedrag van f 410,= aan bovenbasisaftrek. Voor de loonbelasting is belanghebbende ter zake van de uitkering en loonbetalingen ook ingedeeld in tariefgroep 3. Belanghebbende ontvangt in het onderhavige jaar geen andere inkomsten dan de voormelde. 2.3. Het belastbaar inkomen voor 1998 van belanghebbende bedraagt ? 43.536,=. Het bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen in 1998 is f 9.709,=. Het bedrag aan op het loon ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen is in 1998 f 8.909,=. 3. Het geschil en standpunten van partijen In geschil is de vraag of aan belanghebbende een verplichte aanslag voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1998 dient te worden opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Derhalve wordt de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen bij wege van ‚‚n aanslag geheven. 4.2. Ingevolge artikel 64, eerste lid letter a en vijfde lid, van de Wet wordt geen aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 vastgesteld en blijft verrekening van voorheffingen achterwege indien de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen de gezamenlijk voorheffingen met een bedrag van f 410,= niet te boven gaan. Uit de feiten blijkt dat de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over 1998 het bedrag aan voorheffingen met meer dan f 410,= te boven gaan. Nu uit de feiten niet blijkt dat artikel 64, vierde lid, van de Wet toepassing vindt, is de onderhavige aanslag conform de wet opgelegd. 4.3. Dat in casu naar de stelling van belanghebbende de loonbelastingverklaringen op juiste wijze door belanghebbende zijn ingevuld, doet aan voormeld oordeel niet af. Een reden voor inhouding van te weinig loonbelasting en premie volksverzekeringen kan, voor zover het gerechtshof kan beoordelen, wellicht gezocht worden in het uitkeren van beloningen door verschillende werkgevers in hetzelfde loontijdvak. 4.4. Het gerechtshof dient de rechtsgronden van ambtswege aan te vullen op de tussen partijen vaststaande feiten. Het voorgaande motiveert het gerechtshof om de invorderingsvrijstelling ex artikel 65 van de Wet toe te passen. Deze vrijstelling wordt gesteld op (I-L)/I x B, doch op niet meer dan V. I stelt het belastbare inkomen voor. L stelt voor het gezamenlijke bedrag van de aan inhouding van loonbelasting onderworpen inkomsten. B is het bedrag van de verschuldigde belasting verminderd met 150% van de belasting die zou zijn verschuldigd over een belastbare som ter grootte van het belastbare inkomen verminderd met 132% van de belastingvrije som, met dien verstande dat de belastingvrije som wordt verminderd met het bedrag van de bovenbasisaftrek. V is het bedrag van de verschuldigde belasting verminderd met het bedrag van de met de aanslag te verrekenen voorheffingen. Ingevolge artikel 65, vierde lid, is artikel 65 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de belasting en premies volksverzekeringen. I-L/I = 43.536 - 47.515/43.536 B = 9.709 - 150% (43.536 -21.666,48 = 21.869,52 x 36,25% = 7.927,70) = 9.709 - 11.891,55 = - 2.182,55 I-L/I x B = (43.536 - 47.515/43.536) x - 2.182,55 = 199,47 Derhalve vermindert het gerechtshof de aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 met een afgerond bedrag van f 203,= (zijnde f 199,47 en een bedrag aan verrekende heffingsrente). 5. Conclusie Het beroep van belanghebbende is ten dele gegrond. 6. Proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 7. Beslissing Het gerechtshof vernietigt de uitspraak van de inspecteur en vermindert de aanslag middels toepassing van de invorderingsvrijstelling ex artikel 65 van de Wet naar een te betalen bedrag van f 610,= en gelast de inspecteur het verschuldigde griffierecht ad f 85,= te vergoeden. Gedaan op 1 december 2000 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Op 6 december 2000 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het te Leeuwarden