Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8949

Datum uitspraak2000-11-20
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200002276/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Indien geen sprake is van een besluit als bedoeld in art. 1:3 Awb dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren. Hoger beroep van Rotterdam d.d. 12-04-2000 (ELROnummer url(‘AA6093’,http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=19690)), strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep. Verzoek betreffende de restschuld na executoriale verkoop woning afgewezen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de beslissing van de raad geen besluit behelst als bedoeld in art. 1:3 Awb, zodat daartegen geen beroep bij de kon worden ingesteld. De rechtbank had zich dan ook onbevoegd moeten verklaren om van het ingestelde beroep kennis te nemen. Gegrond hoger beroep. Alsnog onbevoegd verklaard. De raad van de gemeente Rotterdam, verweerder mrs. R.W.L. Loeb, B. van Wagtendonk, R.R. Winter


Uitspraak

Raad van State 200002276/1. Datum uitspraak: 20 november 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A, wonend te B, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 april 2000 in het geding tussen: appellant en de raad der gemeente Rotterdam. 1 . Procesverloop In zijn vergadering van 8 juli 1999 heeft de raad der gemeente Rotterdam (hierna: de raad) een verzoek van appellant betreffende de restschuld na executoriale verkoop van de woning […] 41-A te B afgewezen. Deze beslissing en het advies van de commissie voor de verzoekschriften, waaraan de raad zich daarbij heeft gerefereerd, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 12 april 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 juni 2000. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 14 augustus 2000 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2000, waar appellant is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de beslissing van de raad van 8 juli 1999 geen besluit, als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, behelst, zodat daartegen geen beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld. De rechtbank had zich dan ook onbevoegd moeten verklaren om van het ingestelde beroep kennis te nemen. 2.2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.4. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 april 2000, DIV 9911952 SCR; II. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen; III. gelast dat het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van f 340,-- door de secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R.R. Winter, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Tuinhout Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2000 77-55. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,