Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8977

Datum uitspraak2000-12-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/021164-99 en 10/022169-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummers van de berechte zaken: 10/021164-99 en 10/022169-00 (gev.ttz) Datum uitspraak: 12 december 2000 Tegenspraak VONNIS van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de op de terechtzitting van 04 mei 2000 gevoegde zaken tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op 30 november 1957, wonende te [adres] ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen "De Schie" te Rotterdam. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juli 2000, 09 oktober 2000 en 28 november 2000. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen onder parketnummers 10/021164-99 en 10/022169-00, zoals deze op de terechtzitting van 25 juli 2000 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie zijn gewijzigd. Van deze dagvaardingen en vorderingen zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A.1 tot en met A.19). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Robert-Altimari heeft op de terechtzitting van 09 oktober 2000 gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 1 (met uitzondering van de anale gemeenschap), 2 primair, 3, 4 primair, 5 primair, 6, 7 primair, 8 primair, 9 primair en 10 primair ten laste gelegde, alsmede de bewezenverklaring van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/022169-00 onder 1 en 2 primair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van tien (10) jaar, met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Zij heeft voorts gevorderd aan de verdachte maatregelen van schadevergoeding op te leggen. Op de terechtzitting van 28 november 2000 heeft de officier van justitie medegedeeld de eis te handhaven. NIET BEWEZEN Het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 2 primair, 3, 5 primair, 5 subsidiair, 5 meer subsidiair en 5 meest subsidiair ten laste gelegde, alsmede het op de dagvaarding onder parketnummer 10/022169-00 onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 1, 2 subsidiair, 4 primair, 6, 7 primair, 8 primair, 9 primair en 10 primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd B.1 tot en met B.9), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrij-vingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. (10/021164-99) ontucht plegen als opzichter in een instelling van weldadig-heid met een persoon daarin opgenomen, strafbaar gesteld bij artikel 249, tweede lid, aanhef en onder b in verbinding met artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold van 01 mei 1984 tot 01 september 1988 en 249, tweede lid, aanhef en onder b in verbinding met artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold van 01 september 1988 tot 01 december 1991, meermalen gepleegd; 2 subsidiair. (10/021164-99) met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwik-keling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, strafbaar gesteld bij artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd; 4 primair. (10/021164-99) verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd; 6. (10/021164-99) ontucht plegen als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, strafbaar gesteld bij artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 in verbinding met artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold van 01 december 1991 tot 01 december 1997 en 249, tweede lid, aanhef en onder 3 in verbinding met artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold van 01 december 1997 tot 01 januari 1999, meermalen gepleegd; 7 primair. (10/021164-99) verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold van 01 mei 1984 tot 01 december 1991, meermalen gepleegd; 8 primair. (10/021164-99) verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd; 9 primair. (10/021164-99) poging tot verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd; 10 primair. (10/021164-99) met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, strafbaar gesteld bij artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF EN MAATREGELEN De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft - in zijn hoedanigheid van (assistent) begeleider en later teamleider - gedurende een periode van bijna elf jaar zeven verstandelijk gehandicapte bewoonsters - variërend in leeftijd en met verschillende ontwikkelingsniveau's - van het gezinsvervangend tehuis "De Blijhof" te Schiedam seksueel misbruikt. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen het vertrouwen dat de slachtoffers in hem hadden ernstig beschaamd, doch ook het vertrouwen dat hun familieleden in hem stelden. De slachtoffers waren aan zijn hulp en zorg toevertrouwd en juist vanwege hun verstandelijke handicap bijzonder, zo niet volledig, afhankelijk van verdachte. Van deze afhankelijkheid heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt. Voorts heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van zijn machtspositie, welke hij genoot op basis van zijn functie van (assistent) begeleider c.q. teamleider, alsmede vanwege zijn geestelijk overwicht op de slachtoffers. Verdachte versterkte zijn machtspositie met dominant gedrag. In een aantal gevallen paste hij fysiek geweld toe of dreigde hij daarmee. Verdachte heeft zijn slachtoffers in een zodanige positie gebracht dat zij niet anders konden dan zich de bewuste handelingen van verdachte laten welgevallen. Door dit alles en door de daaruit voor zijn slachtoffers voortvloeiende dreiging, onder meer, impliciet met uitsluiting van bepaalde voordelen, indien zij niet deden wat verdachte wilde, konden de slachtoffers zich niet aan de handelingen van verdachte onttrekken. Het moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat zijn seksuele handelingen tegen de wil van de slachtoffers hebben plaatsgevonden. De handelingen zoals door verdachte gepleegd vormen een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van de slachtoffers en laten bij hen - zo leert de ervaring - veelal diepe psychische sporen na. Voor de verwerking van het aan hen toegebrachte leed en voor het herstel van het vertrouwen in verzorgers en begeleiders zullen zij nog gedurende lange tijd (extra) hulp en begeleiding nodig hebben. Met zijn handelen heeft verdachte louter toegegeven aan gevoelens van lust en daarmee getracht zijn opgekropte spanningen te reduceren, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Het handelen van verdachte heeft in de samenleving in het algemeen en in de Schiedamse in het bijzonder geleid tot grote beroering en onrust. Dit zijn ernstige feiten waarop naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte - blijkens een op hem betrekking hebbend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 15 december 1999 - niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapport van drs. I. Schilperoord, psychologe, van 28 maart 2000. Voornoemde deskundige concludeert - zakelijk weergegeven - dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheid met passief-agressieve, vermijdende en dwangmatige trekken. Er is bij verdachte sprake van forse persoonlijkheidsproblematiek. Tussen deze problematiek en de ten laste gelegde feiten bestaat naar het oordeel van voornoemde deskundige een duidelijke relatie. Naar het inzicht van deze deskundige is verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. Gezien de aard van verdachtes persoonlijkheidsproblematiek (in het bijzonder de langdurigheid en dwangmatige aard van de problematiek) is naar het oordeel van deze deskundige recidive op lange termijn zeer zeker niet uit te sluiten. De deskundige voornoemd adviseert de rechtbank verdachte te laten deelnemen aan een intensieve vorm van behandeling, teneinde die kans op recidive te minimaliseren. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een dadergerichte dagbehandeling, zoals deze wordt aangeboden bij "De Waag" te Utrecht. Op de terechtzitting van 28 november 2000 heeft drs. I. Schilperoord op verzoek van de rechtbank het door haar omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapport van 28 maart 2000 nader toegelicht. Voornoemde deskundige heeft alsdan en aldaar - zakelijk weergegeven - verklaard, dat de forse persoonlijkheidsproblematiek van verdachte beperkt bepalend is voor het handelen van verdachte, in die zin dat deze problema-tiek niet op alle gebieden in het leven van verdachte is doorgedrongen. De stoornis van verdachte is weliswaar dwangmatig van aard, doch niet zo dwingend dat hij zich daartegen niet heeft kunnen verzetten. Gelet op verdachte's persoonlijkheidsstructuur is, met name in spanningsvolle situaties, waarin verdachte's impulscontrole verder wordt ondermijnd, de kans op herhaling aanwezig. Voornoemde deskundige baseert zich hierbij op gesprekken die zij met verdachte heeft gevoerd. Bij het beantwoorden van vragenlijsten heeft verdachte onder meer aangegeven gemakkelijk seksueel opgewonden te geraken. Daarnaast heeft hij wat betreft gewelddadig seksueel gedrag aangegeven dat hij in het verleden de drang om iemand te verkrachten heeft moeten onderdrukken. Naar het oordeel van de deskundige voornoemd is verdachte gemotiveerd tot het volgen van therapie. Zij acht de kans van slagen van therapie redelijk. Gelet op het feit dat verdachte, naar het oordeel van voornoemde deskundige uit schaamte, niet over zijn handelen wil praten en hij vermijdend van aard is, acht zij het noodzakelijk dat deze therapie in een zeker kader wordt geplaatst, omdat naar haar oordeel anders het gevaar van onttrekking door verdachte aan de therapie te groot is. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapport van drs. R.J.H. Winter, psychia-ter, van 22 juli 2000. Voornoemde deskundige concludeert - zakelijk weergegeven - dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een persoon-lijkheids-stoornis met vooral borderline en vermijdende trekken. Volgens de deskundige voornoemd dient verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Voornoemde deskundige adviseert de rechtbank verdachte te laten deelnemen aan een gestructureerde en directieve dadertherapie, teneinde verdachte te leren zijn handelen in de toekomst anders te bepalen. Op de terechtzitting van 28 november 2000 heeft drs. R.J.H. Winter op verzoek van de rechtbank het door hem omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapport van 22 juli 2000 nader toegelicht. Voornoemde deskundige heeft alsdan en aldaar - zakelijk weergegeven - verklaard, dat de gewetensontwikkeling van verdachte op zich niet ernstig gestoord is. De stoornis moet naar zijn oordeel met name gezocht worden in de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. De stoornis van verdachte is slechts in beperkte mate bepalend voor zijn handelen. Verdachte is onvoldoende in staat met impulsen om te gaan. Therapie zou daarbij naar het oordeel van voornoemde deskundige uitkomst kunnen bieden. Gelet op verdachte's motivatie daartoe, heeft therapie naar zijn oordeel thans kans van slagen. Bij verdachte is sprake van ontkenning. Hij gaat de confrontatie uit de weg. Dit zou kunnen leiden tot onttrekking door verdachte aan de therapie. Volgens voornoemde deskundige dient aansluiting gezocht te worden bij de zogenaamde dadertherapieën. Naarmate detentie langer duurt, neemt volgens de deskundige voornoemd in het algemeen en naar te verwachten is ook bij verdachte de motivatie tot het volgen van therapie af. Bovendien speelt hierbij het element van de verdringing bij verdachte een belangrijke rol. Derhalve dient naar het oordeel van voornoemde deskundige een eventuele therapie op een niet al te lange termijn aan te vangen. De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte adviesrapport, met bijlage, van M. van Scheppingen voornoemd, van 24 november 2000. Uit voornoemd rapport, hetgeen een aanvulling betreft op het voorlichtingsrapport van 30 mei 2000, blijkt dat dr. J. de Jong, psychiater bij "De Waag" te Utrecht, ten behoeve van een intake aldaar met verdachte heeft gesproken. Op basis van dit gesprek, op 15 november 2000, acht dr. de Jong dagbehandeling geïndiceerd. Gezien de problematiek kan dat wat hem ("De Waag") betreft alleen plaatsvinden in het kader van een TBS met voorwaarden, waarbij de voorwaarde dagbehandeling is. De reclassering verenigt zich in voornoemd rapport met het advies van dr. de Jong. Volgens Van Scheppingen stelt verdachte zich bereidwillig op voor behandeling en is hij hiertoe gemotiveerd. Vanuit reclasseringsoogpunt acht zij het wenselijk dat de behandeling over niet al te lange termijn aanvangt, aangezien het strafbare gedrag, alsmede de gevoelens en omstandigheden van verdachte, belangrijke onderdelen zullen vormen binnen de behandeling. De rechtbank neemt voormelde conclusies van de deskundigen ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid over, maakt deze tot de hare en verenigt zich met de door hen gegeven adviezen, voorzover deze inhouden dat behandeling nodig is, in een gestructureerd en niet vrijblijvend kader. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Het enkel opleggen van een gevangenisstraf (van aanzienlijke duur) acht de rechtbank - mede gelet op de persoon van verdachte - een onvoldoende waarborg om herhaling van dergelijke feiten te voorkomen. De rechtbank zal hierbij als voorwaarde betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde stellen, dat hij zich onder dagbehandeling zal stellen bij "De Waag" te Utrecht. Op de terechtzitting van 28 november 2000 heeft de verdachte - zakelijk weergegeven - verklaard bereid te zijn zich aan de voorwaarde te houden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, nu verdachte deels toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten, een gevangenisstraf op zijn plaats is. Gezien de wettelijke bepalingen, kan naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden een gevangenisstraf worden opgelegd van maximaal drie jaren. Gelet op de ernst van de begane feiten, de pleegperiode daarvan en het aantal slachtoffers, komt de rechtbank, alles afwegend, tot het oordeel dat die maximum straf, naast de reeds genoemde maatregel, passend en geboden is. De rechtbank realiseert zich, dat de ernst en aard van de feiten bij de slachtoffers en de maatschappij een behoefte aan een aanzienlijk langere vrijheidsstraf uit een oogpunt van vergelding hebben doen ontstaan. In dit geval hecht de rechtbank echter bijzondere waarde aan voorkoming van dergelijke feiten in de toekomst. Dit strafdoel laat zich niet bereiken door verdachte enkel een langduriger gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal voorts de hierna te bespreken maatregelen van schadever-goeding opleggen. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf en maatregelen zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting door middel van een daartoe bestemd formulier door de opgave van de inhoud van een vordering en van de gronden waarop deze berust, gevoegd als bena-deelde partijen: 1. [benadeelde partij 1], wonende [adres], in deze vertegenwoordigd door mr. W.M. Oosthoek, advocate te Rotterdam, ter zake van de op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van ¦ 10.000,00. 2. [benadeelde partij 2], wonende [adres], in deze vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 3 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 20.000,00 als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die zij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. Tevens vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van f 54.728,21. 3. [benadeelde partij 3], wonende [adres] in deze vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 4 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 20.000,00 als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die zij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. 4. [benadeelde partij 4], wonende [adres], in deze vertegenwoordigd door mr. H.C.A. de Groot, advocate te Rotterdam, ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 5 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 15.000,00 als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die zij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. Tevens vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van f 800,00. De benadeelde partij heeft voorts verzocht aan verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen. 5. [benadeelde partij 5], wonende [adres], in deze vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 6 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 20.000,00 als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die zij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. 6. [benadeelde partij 6], wonende [adres], in deze vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 9 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 120.000,00 (berekend op basis van 120 maanden - zijnde de gestelde duur van het seksueel misbruik - à f 1.000,00) als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die zij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. 7. [benadeelde partij 7], wonende [adres], in deze vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 10 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 20.000,00 als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die zij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. 8. [benadeelde partij 8], wonende [adres] in deze vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, ter zake van de op de dagvaarding onder parketnummer 10/022169-00 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert vergoeding van f 20.000,00 als voorschot op een in civilibus nog vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade die hij als slachtoffer heeft geleden en nog zal lijden. Door of namens de verdachte is noch de aansprakelijkheid noch de door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 7] gestelde hoogte van de schade betwist, in die zin dat de raadsvrouw van verdachte zich voor wat betreft deze vorderingen heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid niet betwist. Wel is de door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gestelde hoogte van de schade betwist, in die zin dat deze in ieder geval berekend dient te worden over ten hoogste 43 in plaats van 120 maanden en ook overigens dient te worden gematigd. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 8] gestelde hoogte van de schade betwist. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot: - gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]. Zij acht, gelet op de ten laste gelegde periode, toewijzing van de vordering tot een bedrag van f 20.000,00 redelijk en billijk. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot voornoemd bedrag; - afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte maatregelen van schadevergoeding op te leggen. ad 1. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van de op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de omvang van de gevorderde schade niet heeft betwist, zal de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op en de vordering worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van ¦ 10.000,00. Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij betalen. De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. ad 2. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 3 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. Nu de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt. ad 3. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 4 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, zal de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op en de vordering worden toegewezen tot een bedrag van ¦ 5.000,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij betalen. De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. ad 4. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 5 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. Nu de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt. ad 5. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] als gevolg van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, zal de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op en de vordering worden toegewezen tot een bedrag van ¦ 1.000,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij betalen. De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. ad 6. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] als gevolg van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 9 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, zal de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op en de vordering worden toegewezen tot een bedrag van ¦ 5.000,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij betalen. De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. ad 7. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] als gevolg van het op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 10 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, zal de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op en de vordering worden toegewezen tot een bedrag van ¦ 2.500,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij betalen. De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. ad 8. De benadeelde partij [benadeelde partij 8] wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu aan de verdachte ter zake van de op de dagvaarding onder parketnummer 10/022169-00 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. Nu de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 2 primair, 3, 5 primair, 5 subsidiair, 5 meer subsidiair en 5 meest subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder parketnummer 10/022169-00 onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 onder 1, 2 subsidiair, 4 primair, 6, 7 primair, 8 primair, 9 primair en 10 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte op de dagvaarding onder parketnummer 10/021164-99 meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten strafbaar; - veroordeelt de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) jaar; - gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld; - stelt daarbij de navolgende voorwaarde betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde: - dat hij zich onder dagbehandeling zal stellen bij "De Waag", centrum voor ambulante forensische psychiatrie, te Utrecht; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 1], wonende [adres], te betalen ¦ 10.000,00 (zegge tienduizend gulden); - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij voornoemd gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], wonende [adres], te betalen ¦10.000,00 (zegge tienduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 10.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 10.000,00 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 10.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 10.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen; - verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering; - veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil; - wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 3], wonende [adres] te betalen ¦ 5.000,00 (zegge vijfduizend gulden); - wijst af het meer of anders gevorderde; - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij voornoemd gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] wonende [adres] te betalen ¦ 5.000,00 (zegge vijfduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplich-ting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 5.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 5.000,00 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 5.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 5.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen; - verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering; - veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil; - wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 5], wonende [adres], te betalen ¦ 1.000,00 (zegge duizend gulden); - wijst af het meer of anders gevorderde; - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij voornoemd gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], wonende [adres], te betalen ¦ 1.000,00 (zegge duizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplich-ting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 1.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 1.000,00 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 1.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 1.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen; - wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 6], wonende [adres], te betalen ¦ 5.000,00 (zegge vijfduizend gulden); - wijst af het meer of anders gevorderde; - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij voornoemd gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6], wonende [adres], te betalen ¦ 5.000,00 (zegge vijfduizend gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 5.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 5.000,00 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 5.000,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 5.000,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen; - wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 7], wonende [adres], te betalen ¦ 2.500,00 (zegge tweeduizendvijfhonderd gulden); - wijst af het meer of anders gevorderde; - veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij voornoemd gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7], wonende [adres], te betalen ¦ 2.500,00 (zegge tweeduizendvijfhonderd gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 2.500,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 2.500,00 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag van ¦ 2.500,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦2.500,00 ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen; - verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering; - veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. Hofmeijer-Rutten, voorzitter, en mrs. van den Berg en van Strien, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Boot, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2000.