Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9084

Datum uitspraak2000-12-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/035213-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/035213-00 Uitspraakdatum: 20 december 2000 V E R K O R T V O N N I S Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats] thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2000. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 oktober 2000. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstan-digheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. De verdediging heeft terzake het onder 1 ten laste gelegde feit betoogd dat verdachte het vuurwapen enkel ter afdreiging heeft gebruikt en dat dit per ongeluk is afgegaan zodat verdachte dient worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is blijkens zijn eigen verklaringen alsook die van [medeverdachte] degene geweest die bij [medeverdachte] heeft aangedrongen op een tweegevecht tussen [medeverdachte] en [medeverdachte] -die al enige tijd een conflict met [medeverdachte] wilde uitvechten- op een locatie te Best. Hoewel [medeverdachte] niets voelde voor dit gevecht heeft deze zich toch laten overhalen door verdachte. Omdat verdachte vermoedde dat [medeverdachte] een vuurwapen naar het tweegevecht zou meenemen heeft hij -evenals [medeverdachte]- in strijd met de met [medeverdachte] gemaakte afspraken het met blote vuisten uit te vechten een vuurwapen meegenomen naar het tweegevecht. De rechtbank is van oordeel dat zowel verdachte als [medeverdachte] op dat moment gezien hun verwachtingen omtrent het vuurwapenbezit van [medeverdachte] de politie hadden moeten en kunnen inschakelen en niet hadden moeten overgaan tot het aanzetten tot dan wel deelnemen aan het tweegevecht. Niet aannemelijk is dat verdachte en [medeverdachte] zich op dat moment al in een zodanige situatie bevonden dat zij zich niet meer in redelijkheid aan dat naderende gevecht konden onttrekken. [medeverdachte] verklaart bovendien zelf dat zij de politie alleen niet inschakelden omdat zij verwachtten dat dit geen indruk zou maken bij [medeverdachte]. De rechtbank krijgt bovendien uit de verklaringen van [medeverdachte] veeleer de indruk dat met name verdachte gemeend heeft de ontstane situatie zelf op te lossen, waarbij het -om die reden niet te tolereren-bezit van het vuurwapen zeker een belangrijke rol heeft gespeeld om eigenrichting te plegen. Dat vervolgens tijdens het tweegevecht tussen [medeverdachte] en [medeverdachte] een wapen door verdachte is getrokken en dat -zoals verdachte zelf verklaart - gedurende een worsteling met [medeverdachte] dit wapen is afgegaan -waardoor [medeverdachte] gezien zijn letsel ter nauwernood aan de dood is ontkomen- is verdachte dan ook aan te rekenen, nu hij zichzelf in de situatie heeft gebracht dat vuurwapengebruik te verwachten was. Door vervolgens met een doorgeladen revolver een worsteling met [medeverdachte] aan te gaan, met daarbij het wapen op de nek/het hoofd van [medeverdachte] gericht, heeft verdachte de geenszins denkbeeldige kans aanvaard dat er een schot zou vallen en dat [medeverdachte] dodelijk geraakt zou worden. Hoewel de rechtbank op grond van de processtukken niet de overtuiging heeft dat verdachte welberekenend op [medeverdachte] heeft geschoten (en uit het feit dat verdachte [medeverdachte] na het schot onmiddellijk naar het ziekenhuis heeft gebracht eerder het omgekeerde afleidt) neemt dit niet weg dat ook "een schot per ongeluk" verdachte valt aan te rekenen. Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat uit de processtukken blijkt dat verdachte een vuurwapen, pistool merk Colt Anaconda, en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Een dergelijke vuurwapen valt in beginsel onder de categorie III in de zin van de Wet Wapens en Munitie (WWM) voorzover deze niet valt onder de categorie II sub 2, 3 of 6 van de WWM. Nu niet blijkt dat een van die uitzonderingen van toepassing is en ook overigens niet is betwist dat sprake is van een vuurwapen van de IIIe categorie, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het een vuurwapen van de IIIe categorie betreft. Hetzelfde geldt de bij het vuurwapen behorende munitie, nu deze kennelijk geen categorie II munitie betreft en ook niet betwist is dat het om categorie III munitie gaat. De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. De verdediging heeft betoogd dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces en derhalve ontslag van rechtsvervolging dient te volgen, alles zoals verwoord in de door de verdediging overgelegde pleitnota. De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer dan wel noodweerexces. De stelling van verdachte dat hij heeft gehandeld in een reactie op een wederrechtelijke aanranding van hemzelf dan wel [medeverdachte] is, nog daargelaten dat dit onderdeel van het verweer feitelijk moeilijk te rijmen valt met het primaire verweer (namelijk dat het schot per ongeluk afging), rechtens niet relevant. Door zichzelf moedwillig in een situatie te begeven waarbij (dreiging met) vuurwapengebruik te verwachten is en aldus de confrontatie ook zelf hebben gezocht, komt aan verdachte het beroep op noodweer/noodweerexces niet meer toe. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte bovendien zelf verklaart (p.81 van het doorgenummerde proces-verbaal) dat hij zag dat [medeverdachte] tijdens het gevecht achter zijn jas, ter hoogte van zijn broekriem begon te graaien, dat de jas van [medeverdachte] openviel en dat verdachte toen een vuurwapen achter zijn broeksband zag zitten, dat verdachte toen, in zijn woorden verschoot, en kwaad werd, dat hij daarop tegen [medeverdachte] riep 'hij heeft een blaffer, pas op, wegwezen' en onmiddellijk daarop zijn eigen revolver pakte, hij getuige met dat wapen op de grond dwong en eerst daarna zag dat [medeverdachte] zijn wapen in de richting van [medeverdachte] en hemzelf bracht. De rechtbank acht gezien deze verklaring van verdachte niet onaannemelijk en in elk geval niet uit te sluiten dat het gebruik van het wapen door [medeverdachte] in hoge mate en mede een reactie op het vuurwapengebruik van verdachte is geweest. De aanranding waartegen verdachte stelt zich (excessief) te hebben moeten verdedigen is dus in overwegende mate aan zijn eigen gedrag te wijten, nu [medeverdachte] zelf verklaart heeft dat hij zich door het vuurwapengebruik van verdachte bedreigd voelde en eerst daarop zijn vuurwapen trok. Voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. De strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde: Nu artikel 55 van de Wet wapens en munitie met ingang van 15 november 2000 is gewijzigd, dient de rechtbank na te gaan of -gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- de bepalingen van artikel 55 in hun huidige redactie van toepassing zijn te achten. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van voormelde wijziging van artikel 55 van de Wet wapens en munitie gesproken kan worden van een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van het in artikel 26 van de Wet wapens en munitie strafbaar gestelde delict en dat mitsdien sprake is van verandering van wetgeving in de zin van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Mitsdien is de bepaling van artikel 55 (oud) van de Wet wapens en munitie de voor verdachte meest gunstige bepaling en zal die bepaling worden toegepast. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 27, 36b, 36c, 45, 47, 57, 91, 152 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. 1, 2, 26, 55(oud), 56 en 60 van de Wet wapens en munitie. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft ten aanzien van feiten 1 primair, 2 en 3 een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen wapens geƫist. De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij zijn de volgende omstandigheden ten bezware van verdachte gebleken: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - verdachte heeft, geheel tegen de door hem zelf gemaakte afspraak in, een zwaar kaliber vuurwapen meegenomen naar de plaats waar het tweegevecht zou plaatsvinden; - verdachte heeft zijn slachtoffer zwaar en blijvend letsel en (vrijwel) onherstelbaar leed toegebracht. Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid: - verdachte werd terzake strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde strafbare feiten niet eerder tot straf veroordeeld; - verdachte is door [medeverdachte] onder druk gezet zijn zwager [medeverdachte] aan een tweegevecht te laten deelnemen; - verdachte heeft na het voorval het zwaar gewonde slachtoffer in zijn auto naar het ziekenhuis vervoerd en heeft daarna zelf contact met de politie gezocht. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Nu de rechtbank een vrijheidsstraf zal opleggen, waarvan het onvoorwaardelijk tenuitvoer te leggen gedeelte meer dan zes maanden bedraagt, verwerpt de rechtbank het aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen revolver vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit een voorwerp is met behulp van welke de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Derhalve zal de rechtbank dit voorwerp onttrekken aan het verkeer. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen pistool eveneens vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit een voorwerp betreft dat tot het begaan van een misdrijf is bestemd en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Derhalve zal de rechtbank dit voorwerp onttrekken aan het verkeer. DE UITSPRAAK Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschre-ven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: Ten aanzien van feit 1 primair: Poging tot doodslag (artikel 287 jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht) Ten aanzien van feit 2: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie Ten aanzien van feit 3: Iemand tot het aannemen van een uitdaging tot tweegevecht aanzetten, terwijl daarop een tweegevecht is gevolgd (artikel 152, aanhef en onder 1, Wetboek van Strafrecht) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en): Een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf. Verklaart aan het verkeer onttrokken: - 1 pistool Colt/Magnum Anaconda .44 Magnum - 1 revolver CZ 100 cal. 9mm. Dit vonnis is gewezen door, mr. Heijning-Horst, voorzitter, mr. Dellaert en mr. Boerma, leden, in tegenwoordigheid van mr. Selhorst, griffier en is uitgesproken op 20 december 2000. Tenlastelegging: 1. hij op of omstreeks 26 augustus 2000 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [het slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen heeft geschoten op en/of in de richting van de hals, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 26 augustus 2000 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver, merk Colt Anaconda, kaliber .44 magnum en/of een pistool, merk CZ/100, kaliber 9 m.m., en/of munitie van categorie III, te weten een aantal patronen, kaliber 9 m.m., en/of een aantal patronen, kaliber .44 magnum, voorhanden heeft gehad; 3. hij op of omstreeks 26 augustus 2000 te Best een persoon (te weten medeverdachte) heeft aangezet tot het aannemen van een uitdaging tot tweegevecht, hebbende hij, verdachte, die [medeverdachte] medegedeeld dat een gevecht van man tot man de enige oplossing was die [andere medeverdachte] zou respekteren en/of hebbende hij, verdachte, met die [andere medeverdachte] een tijdstip en/of de plaats van het tweegevecht afgesproken en/of hebbende hij, verdachte, die [medeverdachte] op het afgesproken tijdstip met zijn auto vervoerd naar de afgesproken plaats, terwijl daarop een tweegevecht is gevolgd; Bewezenverklaring: 1. hij op 26 augustus 2000 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,met dat opzet, met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van de hals, van voornoemde [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 26 augustus 2000 te Best tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Colt Anaconda, kaliber .44 magnum, en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen, kaliber .44 magnum, voorhanden heeft gehad; 3. hij op 26 augustus 2000 te Best een persoon (te weten [medeverdachte]) heeft aangezet tot het aannemen van een uitdaging tot tweegevecht, hebbende hij, verdachte, die [medeverdachte] medegedeeld dat een gevecht van man tot man de enige oplossing was die [andere medeverdachte] zou respekteren en hebbende hij, verdachte, met die [andere medeverdachte] een tijdstip en de plaats van het tweegevecht afgesproken en hebbende hij, verdachte, die [medeverdachte] op het afgesproken tijdstip met zijn auto vervoerd naar de afgesproken plaats, terwijl daarop een tweegevecht is gevolgd;