
Jurisprudentie
AA9115
Datum uitspraak2000-12-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR99/079HR
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR99/079HR
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Rekestnummer R99/079
Mr Bakels
Zitting 22 september 2000
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
1. Curaçao International Trust Company N.V.
2. The Citco Group Limited
Edelhoogachtbaar college,
1. Feiten en procesverloop
1.1 In deze Antilliaanse zaak staan de devolutieve werking van het appèl en het passeren van een bewijsaanbod centraal.
1.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(a) De Citco Group houdt zich onder meer bezig met het beheren en besturen van vennootschappen ten behoeve van haar cliënten.
(b) Op verzoek van [eiser] heeft de Curaçao International Trust Company N.V. op Curaçao (hierna: Citco Curaçao) aan Citco Panama S.A. (hierna: Citco Panama) opdracht gegeven ten behoeve van [eiser] in Panama een vennootschap op te richten. Dit heeft op 18 juli 1983 geleid tot de oprichting van de vennootschap Bontravel Investments S.A. (hierna: Bontravel). [Eiser] en zijn echtgenote waren aandeelhouders daarvan. Het bestuur en de administratie van deze vennootschap werden gevoerd door Citco Panama.
(c) [Eiser] heeft vervolgens op bankrekeningen van Bontravel bij de Curaçao Banking corporation een bedrag van $ 295.000,- (USD) gestort.
(d) Op 12 december 1984 is, op advies van Citco Curaçao, in opdracht van [eiser] door Citco Panama via een statutenwijziging de naam van de vennootschap veranderd van Bontravel in Rosewood International Corporation S.A. (hierna: Rosewood Panama).
(e) Bij brief van 21 december 1988, ondertekend door Citco Panama, is aan [eiser] meegedeeld dat de Citco Group had besloten haar activiteiten te beëindigen en haar dochtervennootschap Citco Panama te liquideren. Voorts wordt daarin vermeld dat de directeur van Citco Panama, [betrokkene A], een eigen kantoor zal beginnen onder de naam International Management Corporation (Panama) S.A. (hierna: Imco). In deze brief wordt [eiser] verzocht aan Citco mee te delen op welke wijze hij wenst dat zijn belangen verder worden behartigd; daartoe wordt een drietal alternatieven voorgesteld.
(f) Per fax van 2 januari 1989 gericht aan [betrokkene A], Citco Panama, deelt [eiser] mee zijn keuze nog niet te hebben gemaakt.
(g) Bij brief van 19 januari 1989 heeft [betrokkene A] in zijn hoedanigheid van managing director van Imco aan [eiser] meegedeeld, dat Citco Panama per 31 december 1988 haar kantoor heeft beëindigd en dat Imco zorg zal dragen voor de voortzetting van de directievoering "and other corporate services" ten behoeve van de cliënten van Citco Panama.
(h) Bij afzonderlijk per fax verstuurde brieven van 25 januari 1989 heeft [eiser] aan Citco Panama en Citco Curaçao meegedeeld te kiezen voor de derde mogelijkheid die hem op 21 december 1988 was voorgesteld, te weten het overbrengen van de activa van Rosewood Panama naar een nieuw op te richten vennootschap op de British Virgin Islands, waarvan de directie gevoerd wordt door een vennootschap van de Citco Group.
(i) Op verzoek van [eiser] heeft Citco Curaçao aan Citco BVI Ltd. opgedragen ten behoeve van [eiser] een nieuwe vennootschap op de British Virgin islands op te richten. Dit heeft geresulteerd in de oprichting op 31 maart 1989 van Rosewood BVI.
(j) Ondanks herhaalde aanmaningen weigert [betrokkene A] het saldo van Rosewood Panama bij de Banco International de Panama in Panama vrij te geven. Dit saldo bedroeg op 28 december 1989 $ 82.695, 21 (USD). De reden van deze weigering is dat [betrokkene A] stelt dat hij nog een vordering op de Citco Group en/of Citco Curaçao heeft, tot zekerheid waarvan hij het onderhavige saldo achterhoudt. [Eiser] heeft met dit conflict op zichzelf niets te maken.
1.3 Tegen deze achtergrond heeft [eiser] bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen de onderhavige procedure ingesteld. Daarin heeft hij gevorderd Citco Curaçao en Citco Holding hoofdelijk te veroordelen aan hem een bedrag ter grootte van voormeld saldo te betalen en voorts alle (gevolg)schade te vergoeden, die hij als gevolg van de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van Citco Curaçao heeft geleden en nog zal lijden.
De Citco Group en Citco Curaçao hebben tegen deze vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
1.4 Het gerecht in eerste aanleg heeft, nadat het op 3 februari 1997 en 21 juli 1997 een tussenvonnis had gewezen, bij eindvonnis van 11 mei 1998 de Citco Group en Citco Curaçao hoofdelijk veroordeeld de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van hun onrechtmatige daad heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat.
In zijn op 3 februari 1997 gewezen eerste tussenvonnis heeft het gerecht de vordering van de hand gewezen, voorzover deze op wanprestatie was gebaseerd (grondslagen a. en b.). Het gerecht formuleerde in dat vonnis voorts een reeks schriftelijk door partijen te beantwoorden vragen in verband met de beoordeling van de grondslagen c. en d. van de vordering (kort samengevat: onrechtmatige daad).
In zijn tweede tussenvonnis van 21 juli 1997 heeft het gerecht o.m. het verweer van de Citco Group en Citco Curaçao besproken dat niet [eiser] schade lijdt doordat niet meer over voormeld banksaldo kan worden beschikt, maar Rosewood Panama, die dan ook als enige een vordering zou kunnen instellen. Het gerecht verwierp dit verweer omdat [eiser] aanvankelijk vrijelijk over de op naam van Rosewood Panama gestelde tegoeden kon beschikken en inmiddels niet meer (rov. 1).
Aan de beslissing die in het eindvonnis werd genomen, lag in de kern ten grondslag dat Citco Group en Citco Curaçao de liquidatie van het Citco Panama zodanig onzorgvuldig hebben verricht dat [eiser] als gevolg daarvan niet meer over het ten name van Rosewood Panama staande banksaldo kon beschikken. Dit is onrechtmatig tegenover [eiser], zodat de Citco Group en Citco Curaçao schadeplichtig tegenover hem zijn.
1.5 Tegen deze drie vonnissen hebben de Citco Group en Citco Curaçao hoger beroep ingesteld bij het gemeenschappelijk hof van justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
1.6 Bij vonnis van 12 januari 1999 heeft het hof grief IV gegrond geacht. Deze was gericht tegen de verwerping in het tweede tussenvonnis van het verweer dat [eiser] geen schade lijdt doordat hij niet meer over voormeld banksaldo kan beschikken. Het hof overwoog daartoe o.m. dat indien juist is
"dat [eiser] slechts "economisch" eigenaar ("beneficial owner") van de aandelen is, dan heeft [eiser] "als (werkelijke) aandeelhouder/begunstigde van Rosewood" (memorie van antwoord, onder 10) - gelijk een gewone aandeelhouder - een indirect belang bij deze gelden en de daarmee verband houdende gestelde schade. Aan dit indirecte belang kan hij evenwel geen (directe) vordering tot vergoeding van schade ontlenen, zoals door hem gesteld. Ook het feit dat [eiser], zoals door hem gesteld, niet de vrije beschikking heeft over Rosewood Panama en de door haar beheerde gelden, "welke gelden overigens wel van hem waren en door hem om o.m. fiscale motieven in Rosewood zijn ingebracht" (conclusie van repliek onder 47), leidt niet tot schade die door hem kan worden gevorderd."
Daarom heeft het hof de bestreden vonnissen vernietigd en de vordering alsnog afgewezen.
1.7 Tegen dit vonnis heeft [eiser] tijdig(1) beroep in cassatie ingesteld. Beide partijen hebben de zaak door hun respectieve advocaten schriftelijk doen toelichten.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 [Eiser] heeft één cassatiemiddel voorgesteld, dat bestaat uit twee onderdelen.
2.2 Onderdeel 1 strekt ten betoge dat het hof, door zich in rov. 4.4 te beperken tot beantwoording van de vraag of de Citco Group en Citco Curaçao onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] als aandeelhouder van Rosewood Panama en niet in te gaan op de door [eiser] in eerste instantie mede aan zijn vordering ten grondslag gelegde wanprestatie, zijn taak als appèlrechter heeft miskend en zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.3 Ook in het Antilliaanse procesrecht heeft het appèl devolutieve werking.(2) Deze brengt mee dat het hof, na gegrondbevinding van de vierde grief, de in eerste aanleg verdedigde en in appèl niet prijsgegeven stellingen van [eiser], die door het gerecht in eerste aanleg waren verworpen, diende te behandelen.(3) De beoordeling van het onderdeel spitst zich daarom toe op de vraag of 's hofs vonnis zo moet worden uitgelegd dat het de onderhavige, in hoger beroep niet prijsgegeven, grondslag van de vordering van [eiser] hééft behandeld (en deze eveneens heeft verworpen).(4)
2.4 Ook al gaat de Hoge Raad uit van een vermoeden van juistheid van de beslissing waarvan beroep(5), toch komt aan alles ooit een eind. In het onderhavige geval kan m.i. niet worden volgehouden dat het bestreden vonnis door partijen redelijkerwijs niet anders kon worden begrepen dan, en door het hof zelf is bedoeld(6) als mede houdende een beslissing op de door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde wanprestatie. Cruciaal in dit verband is dat het hof in de eerste zin van rov. 4.3 de door hem beoordeelde vorderingen aldus weergeeft, dat [eiser] schadevergoeding vordert wegens het feit dat het saldo van Rosewood Panama niet is vrijgegeven. Dat is kennelijk een samenvatting van de door het gerecht in eerste aanleg in zijn tussenvonnis van 3 februari 1997 in rov. 2 onder c. en d. weergegeven grondslag van de vordering (onrechtmatige daad), die het gerecht na bewijslevering uiteindelijk heeft gehonoreerd.
2.5 Onder deze omstandigheden zou het geen uitleg maar inleg zijn om in 's hofs vonnis mede een beslissing over grondslagen a. en b. te lezen. Daarmee beklaagt [eiser] zich immers niet over het feit dat de ten name van Rosewood Panama gestelde tegoeden niet zijn vrijgegeven. Hij stelt achtereenvolgens, kort weergegeven,
a. dat Citco Curaçao de onderhavige vennootschappelijke structuur heeft geadviseerd en in het leven heeft geroepen, zodat zij voor het deugdelijke functioneren daarvan heeft in te staan en
b. dat Citco Curaçao hem, in strijd met haar fiduciaire zorgplicht, het slachtoffer laat worden van een zakelijk geschil dat zij heeft met [betrokkene A], waar hij ([eiser]) buiten staat.
Wellicht kan nog worden verdedigd dat 's hofs motivering mede grondslag b. kortsluit, maar dat geldt in elk geval niet voor grondslag a. Onderdeel 1 is dus terecht voorgedragen.
2.6 Onderdeel 2 strekt ten betoge dat het hof het door de advocaat van [eiser] bij pleidooi gedane bewijsaanbod ten onrechte zonder enige motivering heeft gepasseerd.
2.7 In zijn pleitaantekeningen van 10 november 1998 heeft de advocaat van [eiser] het volgende bewijsaanbod gedaan:
"18. [Eiser] biedt bewijs aan van zijn stellingen door alle middelen rechtens, zonder evenwel onverplicht enige bewijslast op zich te nemen. In het bijzonder wenst [eiser] [getuige 1] als getuige te doen horen. [Getuige 1] kan verklaren hoe een en ander te werk is gegaan bij de oprichting van Rosewood, hoe de contacten tussen [eiser] en Citco liepen en hoe, waar en bij wie de verantwoordelijkheden lagen. Ook kan [getuige 1] nader aangeven wat de door [eiser] geleden schade is. Daarnaast wenst [eiser] [getuige 2] en [getuige 3] te doen horen. Zij kunnen bevestigen en aanvullen c.q. toelichten hetgeen zij reeds in de door hen afgelegde verklaringen hebben gezegd en welke verklaringen door [eiser] in de procedure werden overgelegd. Ook kan [getuige 4] over de verhuizing van Rosewood uit Panama een verklaring geven."
2.8 Volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad zal de rechter die een bewijsaanbod passeert, zijn oordeel moeten motiveren.(7) Nu het hof het bewijsaanbod onbesproken heeft gelaten, bestaat zowel de mogelijkheid dat het dit aanbod over het hoofd heeft gezien als dat het dit stilzwijgend heeft verworpen omdat het te vaag zou zijn en/of niet ter zake dienend. Met name ten aanzien van de getuige [getuige 1] kan echter moeilijk worden volgehouden dat dit aanbod een van deze laatste twee kwalificaties verdient, omdat de door de advocaat van [eiser] opgegeven thema's van belang kunnen zijn juist voor grondslag a. Zowel in de eerste als in de laatste veronderstelling heeft het hof daarom onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.(8) Ook dit onderdeel treft dus doel.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, terugwijzing van de zaak naar het gemeenschappelijk hof en hoofdelijke veroordeling van Citco Curaçao en de Citco Group in de proceskosten .
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het cassatierekest is ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen op 9 april 1999.
2 Asser, Burgerlijk procesrecht in: Inleiding tot het Nederlands-Antilliaans recht (1997), blz. 455 e.v..
3 Ras, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken (1992), nr. 76; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2e druk (1999), nr. 244.
4 Zoals verdedigd in de schriftelijke toelichting van Citco Group en Citco Curaçao, nummers 2.2 en 2.3.
5 Veegens/ Korthals Altes/ Groen, Cassatie in burgerlijke zaken, 1989, nr. 158.
6 HR 23 juni 1989, NJ 1990, 381.
7 Zie o.a.: HR 21 mei 1999, NJ 2000, 13; Snijders/Wendels, a.w., nr. 230-233 en de daar aangehaalde rechtspraak; Asser, a.w., blz. 449-451.
8 Zie ook: HR 29 oktober 1999, NJ 1999, 823.
Uitspraak
15 december 2000
Eerste Kamer
Nr. R99/079HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. S.V. Langeveld,
t e g e n
1. CURAÇAO INTERNATIONAL TRUST COMPANY N.V., gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
2. de vennootschap naar vreemd recht THE CITCO GROUP LIMITED, gevestigd te George Town, Grand Cayman, Britse Maagdeneilanden,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 mei 1995 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: het Gerecht), ingediend verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - zich gewend tot dat Gerecht en verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. verweersters in cassatie - verder te noemen: Citco Curaçao en Citco Group - des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, hoofdelijk te veroordelen, aan [eiser] te betalen een bedrag van US$ 82.695,21, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands Antilliaanse courant, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 1995, althans vanaf de indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening;
2. Citco Curaçao en Citco Group, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] te vergoeden alle (gevolg) schade die [eiser] als gevolg van de wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van Citco Curaçao heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zulks eveneens vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 1995, althans vanaf de indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening.
Citco Curaçao en Citco Group hebben verzocht de vordering van [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, althans die aan hem te ontzeggen.
Na een tussenvonnis van 3 februari 1997 heeft het Gerecht bij tussenvonnis van 21 juli 1997 Citco Curaçao en Citco Group tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden. Na getuigenverhoor heeft het Gerecht bij eindvonnis van 11 mei 1998 Citco Curaçao en Citco Group hoofdelijk veroordeeld, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan [eiser] te vergoeden de schade die [eiser] als gevolg van de onrechtmatige daad van Citco Curaçao en Citco Group heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 1995 tot de dag der algehele voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis hebben Citco Curaçao en Citco Group hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 12 januari 1999 heeft het Hof, rechtdoende in hoger beroep, de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering ontzegd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Citco Curaçao en Citco Group hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Citco Curaçao en Citco Group mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, terugwijzing van de zaak naar het Hof en hoofdelijke veroordeling van Citco Curaçao en Citco Group in de proceskosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het Citco concern houdt zich onder meer bezig met het administratief beheer en het voeren van de directie over vennootschappen ten behoeve van haar cliënten.
(ii) Op verzoek van [eiser] heeft Citco CuraVao aan Citco Panama S.A. (hierna: Citco Panama) opdracht gegeven ten behoeve van [eiser] in Panama een vennootschap op te richten. Dit heeft op 18 juli 1983 geleid tot oprichting van de vennootschap Bontravel Investments S.A. (hierna: Bontravel). [Eiser] en zijn echtgenote waren aandeelhouders daarvan. Het bestuur en de administratie van deze vennootschap werden gevoerd door Citco Panama.
(iii) [Eiser] heeft vervolgens op bankrekeningen van Bontravel bij de Curaçao Banking Corporation een bedrag van $ 295.000,-- (USD) gestort.
(iv) Op 12 december 1984 is, op advies van Citco Curaçao, in opdracht van [eiser] door Citco Panama via een statutenwijziging de naam van de vennootschap veranderd van Bontravel in Rosewood International Corporation S.A. (hierna: Rosewood Panama).
(v) Bij brief van 21 december 1988, ondertekend door Citco Panama, is aan [eiser] meegedeeld dat Citco Group had besloten haar activiteiten te beëindigen en haar dochtervennootschap Citco Panama te liquideren. Voorts wordt daarin vermeld dat de directeur van Citco Panama, [betrokkene A], een eigen kantoor zal beginnen onder de naam International Management Corporation (Panama) S.A. (hierna: Imco). In deze brief wordt [eiser] verzocht aan Citco Panama of aan Citco CuraVao mee te delen op welke wijze hij wenst dat zijn belangen verder worden behartigd; daartoe wordt een drietal alternatieven voorgesteld.
(vi) Per fax van 2 januari 1989 gericht aan [betrokkene A], Citco Panama, deelt [eiser] mee zijn keuze nog niet te hebben gemaakt.
(vii) Bij brief van 19 januari 1989 heeft [betrokkene A] in zijn hoedanigheid van managing director van Imco aan [eiser] meegedeeld dat Citco Panama per 31 december 1988 haar kantoor heeft beëindigd en dat Imco zorg zal dragen voor de voortzetting van de directievoering "and other corporate services" ten behoeve van de cliënten van Citco Panama.
(viii)Bij afzonderlijk per fax verstuurde brieven van 25 januari 1989 heeft [eiser] Citco Panama en Citco CuraVao meegedeeld te kiezen voor de derde mogelijkheid die hem op 21 december 1988 was voorgesteld, te weten het overbrengen van de activa van Rosewood Panama naar een nieuw op te richten vennootschap op de British Virgin Islands, waarvan de directie gevoerd wordt door een vennootschap van het Citco concern.
(ix) Op verzoek van [eiser] heeft Citco CuraVao aan Citco BVI Ltd. opgedragen ten behoeve van [eiser] een nieuwe vennootschap op de British Virgin Islands op te richten. Dit heeft geresulteerd in de oprichting op 31 maart 1989 van Rosewood BVI.
(x) Ondanks herhaalde aanmaningen weigert [betrokkene A] het saldo van Rosewood Panama bij de Banco International de Panama in Panama vrij te geven. Dit saldo bedroeg op 28 december 1989 $ 82.695,21 (USD).
3.2 In het onderhavige geding heeft [eiser] gevorderd Citco CuraVao en Citco Group hoofdelijk te veroordelen aan hem te betalen een bedrag ter hoogte van voormeld saldo en voorts alle (gevolg)schade te vergoeden, die hij als gevolg van de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van Citco CuraVao heeft geleden en nog zal lijden.
[Eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Citco CuraVao dan wel Citco Group jegens hem wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, een en ander zoals nader omschreven in het tussenvonnis van het Gerecht van 3 februari 1997 onder 2.
3.3 In dat tussenvonnis heeft het Gerecht geoordeeld dat de vordering van [eiser], voor zover deze gegrond is op wanprestatie niet toewijsbaar is. Voorts heeft het Gerecht een reeks schriftelijk door partijen te beantwoorden vragen geformuleerd in verband met de beoordeling van de door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde onrechtmatige daad van Citco CuraVao en/of Citco Group. In zijn eindvonnis heeft het Gerecht geoordeeld dat Citco CuraVao en Citco Group onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat [eiser] als gevolg daarvan schade heeft geleden, nu hij anders dan voorheen niet meer over de tegoeden van Rosewood Panama kan beschikken. Op die grondslag heeft het Gerecht de vordering van [eiser] toegewezen.
3.4 Op het hoger beroep van Citco CuraVao en Citco Group heeft het Hof geoordeeld dat grief IV slaagt. Deze grief was gericht tegen de verwerping door het Gerecht van het verweer van Citco CuraVao en Citco Group dat, indien Rosewood Panama door het handelen van [betrokkene A] niet meer over haar banktegoeden kan beschikken, uitsluitend Rosewood Panama en niet [eiser] schade heeft geleden. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat [eiser] als aandeelhouder van Rosewood Panama niet gerechtigd is tot vergoeding van de door hem gestelde schade en in rov. 4.4 voorts - voor zover thans van belang -:
"Indien juist is dat Citco Panama (of [betrokkene A]) aandelen (aan toonder) in Rosewood Panama voor [eiser] heeft gehouden of nog houdt of dat [eiser] slechts "economisch" eigenaar ("beneficial owner") van de aandelen is, dan heeft [eiser] "als (werkelijke) aandeelhouder/begunstigde van Rosewood (memorie van antwoord, onder 10) - gelijk een gewone aandeelhouder - een indirect belang bij deze gelden en de daarmee verband houdende gestelde schade. Aan dit indirecte belang kan hij evenwel geen (directe) vordering tot vergoeding van schade ontlenen, zoals door hem gesteld. Ook het feit dat [eiser], zoals door hem gesteld, niet de vrije beschikking heeft over Rosewood Panama en de door haar beheerde gelden, "welke gelden overigens wel van hem waren en door hem om o.m. fiscale motieven in Rosewood zijn ingebracht (conclusie van repliek onder 47), leidt niet tot schade die door hem kan worden gevorderd."
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de overige grieven geen behandeling meer behoeven en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
3.5 Onderdeel I strekt ten betoge dat het Hof, door zich in rov. 4.4 te beperken tot beantwoording van de vraag of Citco CuraVao en Citco Group onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] als aandeelhouder van Rosewood Panama en niet in te gaan op de door [eiser] in eerste instantie mede aan zijn vordering ten grondslag gelegde wanprestatie, zijn taak als appelrechter heeft miskend en zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het onderdeel is gegrond. Het Hof heeft in de eerste zin van rov. 4.3 de vordering van [eiser] aldus weergegeven dat [eiser] schadevergoeding vordert wegens het feit dat het saldo van Rosewood Panama niet is vrijgegeven. Daarmee heeft het Hof kennelijk een samenvatting gegeven van de door het Gerecht in zijn tussenvonnis van 3 februari 1997 in zijn rov. 2 onder c en d weergegeven grondslag van de vordering van [eiser], voor zover deze gebaseerd is op een door Citco CuraVao en/of Citco Group jegens [eiser] gepleegde onrechtmatige daad. Op deze grondslag heeft het Gerecht de vordering van [eiser] toegewezen. [Eiser] had evenwel aan zijn vordering eveneens ten grondslag gelegd dat Citco CuraVao wanprestatie jegens hem heeft gepleegd. Daartoe heeft zij, kort weergegeven, aangevoerd a) dat Citco CuraVao de onderhavige vennootschappelijke structuur heeft geadviseerd en in het leven heeft geroepen, zodat zij voor het deugdelijk functioneren daarvan jegens [eiser] heeft in te staan en b) dat Citco CuraVao [eiser], in strijd met haar fiduciaire zorgplicht en de goede trouw, het slachtoffer laat worden van een dispuut tussen [betrokkene A] en Citco CuraVao, waar [eiser] volledig buiten staat. Deze stellingen zijn door het Gerecht verworpen.
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het Hof, nadat het grief IV, die uitsluitend betrekking had op de beslissing van het Gerecht tot toewijzing van de vordering van [eiser] op de grond dat Citco CuraVao en/of Citco Group een onrechtmatige daad had(den) gepleegd, gegrond had bevonden, alsnog had te onderzoeken of de door het Gerecht verworpen op wanprestatie van Citco CuraVao jegens [eiser] gebaseerde stellingen van [eiser] - van welke stellingen het Hof niet heeft vastgesteld dat [eiser] deze had prijsgegeven - tot toewijzing van de vordering konden leiden.
3.6 Uitgaande van zijn - in cassatie niet bestreden - oordeel dat [eiser] niet gerechtigd is tot vergoeding van de door hem gestelde schade die hij beweert te hebben geleden als gevolg van de door hem gestelde onrechtmatige daad, heeft het Hof - zoals het klaarblijkelijk heeft gedaan - het in onderdeel II weergegeven bewijsaanbod als niet ter zake dienende kunnen passeren. Het onderdeel faalt derhalve. Nu na verwijzing evenwel de vraag aan de orde komt of de door [eiser] gestelde wanprestatie tot toewijzing van de vordering van [eiser] kan leiden, zal dan opnieuw aan de orde kunnen komen of [eiser] toegelaten moet worden tot voormeld door hem aangeboden bewijs.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 12 januari 1999;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dit Hof;
veroordeelt Citco CuraVao en Citco Group in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ƒ 4.150,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 15 december 2000.