Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9199

Datum uitspraak2000-10-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/66229
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding De bewaring van de vreemdeling is door verweerder op 25 oktober 2000 opgeheven, zij het dat dit besluit door interne problemen niet op die dag zelf is kunnen worden geëffectueerd. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard. De (interne) oorzaak van dat verzuim regardeert de vreemdeling niet. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om, gelet op de ernst van zojuist bedoelde onzorgvuldigheid, een schadevergoeding toe te kennen voor een dag onrechtmatige bewaring ad f 400,--. Beroep gegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet __________________________________________________ Reg.nr : AWB 00/66229 VRWET Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. M. Soffers, advocaat te 's-Gravenhage tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.W.W. Raspe, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1984 en de Palestijnse nationaliteit te hebben. Op 18 september 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). 2. Bij kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit van 13 oktober 2000 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling op 15 oktober 2000 vier weken in bewaring verblijft, zonder dat hij beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een eerste beroep als bedoeld in artikel 34a, tweede lid, Vw. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting L. Lakjaa aanwezig, tolk in de Arabische taal. II. OVERWEGINGEN 1. Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat verweerder de bewaring van de vreemdeling op 25 oktober 2000 heeft opgeheven, zij het dat dit besluit door interne problemen niet op die dag zelf is kunnen worden geëffectueerd. De rechtbank zal allereerst treden in de vraag of de bewaring eerder dan 25 oktober 2000 had dienen te worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 34j Vw toe te kennen. 2. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. 3. Naar het oordeel van de rechtbank vloeide uit de feiten en omstandigheden als weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding een redelijk vermoeden voort dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. De vreemdeling is immers slapend aangetroffen in zichtbaar opengebroken auto. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid hem aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw, is de vreemdeling na de beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staandegehouden ingevolge die bepaling. Gelet op het bovenstaande treft de grief van de vreemdeling dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, geen doel. Voorts doet hieraan niet aan af dat ervan de vernieling geen aangifte is gedaan. 4. De rechtbank is tevens van oordeel dat de inbewaringstelling van de vreemdeling, wiens uitzetting is gelast, op een juiste grondslag berust. Uit de stukken is immers gebleken dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs, zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. 5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de Palestijnse autoriteiten op 21 september 2000 kenbaar hebben gemaakt bekend dat de vreemdeling niet de Palestijnse nationaliteit bezit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet de gelegenheid kan worden ontzegd om vervolgens te bezien of aanleiding bestaat om de vreemdeling, die vasthoudt van Palestijnse origine te zijn, bij een ander land te presenteren. De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat verweerder niet voortvarend genoeg heeft gehandeld acht de rechtbank ongegrond. 6. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring tot de dag van de opheffing op 25 oktober 2000 ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 7. In verband met de in aanhef dezes vermelde problemen is de feitelijke opheffing van de bewaring -onbedoeld- niet op 25 oktober 2000 gerealiseerd, reden waarom verweerder schadevergoeding voor een dag heeft aangeboden. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard omdat verweerder heeft verzuimd het besluit tot opheffing van de bewaring te doen effectueren. De (interne) oorzaak van dat verzuim regardeert de vreemdeling niet. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om, gelet op de ernst van zojuist bedoelde onzorgvuldigheid, een schadevergoeding toe te kennen voor een dag onrechtmatige bewaring … f. 400.-- 8. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond, met dien verstande dat die gegrondverklaring uitsluitend ziet op de periode dat de bewaring door verweerder is opgeheven maar die opheffing niet is geëffectueerd; 2. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; 3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f. 400,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing op een verzoek om schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2000 in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. afschrift verzonden op: