Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9205

Datum uitspraak2000-10-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/62566
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / concrete aanwijzingen. Geen sprake van concrete aanwijzingen omtrent illegaal verblijf op grond waarvan staandehouding van de vreemdeling ex artikel 19, eerste lid, Vw gerechtvaardigd was. Daartoe is redengevend dat er geen grond bestond van de vreemdeling te vorderen zich te legitimeren. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling de Nederlandse taal niet machtig was vormt voorts volgens vaste jurisprudentie geen concrete aanwijzing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Vw en rechtvaardigt derhalve evenmin de vraag naar een legitimatiebewijs. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 00/62566 VRWET J inzake: A alias A, geboren op [...] 1984 dan wel [...] 1973 dan wel eind [...] 1978, afkomstig uit Palestina dan wel van Algerijnse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Zitting: 28 september 2000. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. D. Kuiper. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Op 21 augustus 2000 is de vreemdeling staandehouden ingevolge artikel 19, eerste lid, Vw. Aansluitend is de vreemdeling overgebracht naar een politiebureau en ingevolge artikel 19, tweede lid, Vw opgehouden voor verhoor. 1.2 Op 21 augustus 2000 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. 1.3 Bij bevel tot bewaring van 21 augustus 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, onder c, Vw in bewaring gesteld. 1.4 Bij beschikking van 15 september 2000 heeft verweerder vorenbedoelde aanvraag van de vreemdeling niet ingewilligd wegens de niet-ontvankelijkheid ervan. De beschikking strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Naar aanleiding van bedoelde beschikking heeft verweerder de vreemdeling op 15 september 2000 andermaal in bewaring gesteld, ditmaal op grond van artikel 26, eerste lid, onder a, Vw. Op diezelfde datum was reeds de uitzetting van de vreemdeling gelast. 1.5 Bij kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit van 15 september 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling sedert ongeveer vier weken in bewaring verblijft zonder dat hij beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld. 2. Overwegingen 2.1 Het geschil heeft zich ter zitting toegespitst op de vraag of de staandehouding van de vreemdeling ex artikel 19, eerste lid, Vw rechtmatig heeft plaatsgevonden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. 2.2 Onder de gedingstukken bevindt zich een op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt "proces-verbaal staandehouding ingevolge artikel 19 eerste lid van de Vreemdelingenwet" (gedingstuk 3), waarin -voor zover hier van belang- het volgende wordt vermeld: (...) Op maandag 21 augustus 2000, omstreeks 08.30 uur, betraden wij, verbalisanten, ter aanhouding de woning van de verdachte TALAALACHTE, KHALID, geboren op 01-01-1978 te Khababa. Deze verdachte kon buiten heterdaad worden aangehouden op last van de OVJ VOS. In de woning van de verdachte werden drie personen aangetroffen. De betrokkene GATI sprak de franse taal en kon zich niet legitimeren. Een van de andere aanwezige betrokkenen betrof de verdachte TAALALAACHTE. Deze is vervolgens aangehouden. staande. Deze persoon gaf op te zijn: (...) 2.3 De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het hiervoor aangehaalde proces-verbaal vast dat de vreemdeling niet werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit en er derhalve ten aanzien van hem geen sprake was van een strafrechtelijke aanhouding. 2.4 Mitsdien ligt de vraag voor of ten aanzien van de vreemdeling sprake was van concrete aanwijzingen omtrent illegaal verblijf op grond waarvan staandehouding van de vreemdeling ex artikel 19, eerste lid, Vw gerechtvaardigd was. De rechtbank is met de (gemachtigde van de) vreemdeling van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Daartoe is redengevend dat er geen grond bestond om van de vreemdeling te vorderen zich te legitimeren. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling de Nederlandse taal niet machtig was vormt voorts volgens vaste jurisprudentie geen concrete aanwijzing als bedoeld in het eerste lid van artikel 19 Vw en rechtvaardigt derhalve evenmin de vraag naar een legitimatiebewijs. 2.5 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Mitsdien dienen de op de staandehouding gevolgde ophouding voor verhoor en inbewaringstelling eveneens als onrechtmatig te worden aangemerkt. 2.6 Gelet op het voorgaande is de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig. De bewaring zal worden opgeheven met ingang van 2 oktober 2000. 2.7 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 710,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 26 Vw met ingang van 2 oktober 2000; 3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2000, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier. afschrift verzonden op: 11 oktober 2000 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.