Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9237

Datum uitspraak2000-12-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/205092-99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 16/205092-99 Datum uitspraak : 22 december 2000 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: mr. R.M. Maanicus V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen: verdachte, gevestigd te * Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 08 december 2000 en 11 december 2000. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. 2. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, voorzover betrekking hebbend op overtreding van de Wet op het consumentenkrediet, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet, begaan door een rechtspersoon, 6 (zes) maal gepleegd Voor de vraag of de bewezenverklaarde feiten strafbaar zijn ex artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna te noemen: WTK) is het volgende van belang. Een bestuurder van de verdachte heeft aan een aantal mensen, te weten aan *, die allen in financiële problemen waren geraakt, onder meer aangeboden hun rekeningen te betalen, mits hij kon beschikken over het reguliere inkomen van die mensen (zogenaamde budgetteringswerkzaamheden). Voor die werkzaamheden berekende hij een vergoeding. Blijkens de wetsgeschiedenis had de wetgever bij het formuleren van artikel 82 WTK - voorheen artikel 42 - met name oog op het verbod het bankbedrijf uit te oefenen door niet onder bedrijfseconomisch toezicht staande instellingen. Zulks ter bescherming van de belangen van de kleine crediteuren (Videte MvA bij het ontwerp van de WTK, Kamerstukken 11068 nr. 5, zitting 1974-1975, par. 1.1). Het verrichten van zogenaamde budgetteringswerkzaamheden is derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet strafbaar gesteld in artikel 82 WTK. Dit oordeel brengt mee, dat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het handelen in strijd met genoemd artikel, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 4. De strafbaarheid van de verdachte Namens de verdachte is ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat zij verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de strafbaarheid van het ten laste gelegde voor wat betreft overtreding van de WTK. Gelet op het bovengenoemde behoeft dit verweer -dat niet opgaat- geen nadere bespreking. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte is gedurende een periode van ruim twee jaar actief geweest als een stichting welke tot doel had om schuldhulp te verlenen, zonder dat door haar werd voldaan aan de daartoe geldende wettelijke voorschriften. - De in grote financiële nood verkerende klanten van de stichting maakten op verzoek van een bestuurder van de stichting hun uitkering en/of inkomen over op de bankrekening van de stichting, in de veronderstelling dat deze bestuurder in hun schulden zou bemiddelen en/of voor hen budgetteringswerkzaamheden zou verrichten. Verdachte heeft de aldus verkregen gelden in een groot aantal gevallen niet op een juiste wijze aangewend, maar gebruikt ter financiering van allerhande (eigen) zaken. De klanten werden op deze wijze ernstig gedupeerd. - Dergelijke feiten zijn nadelig voor het imago van de legitieme schuldbemiddelingsinstellingen en het is aannemelijk dat deze handelwijze schade heeft toegebracht aan het vertrouwen dat in de regel in die instellingen gesteld mag worden. De rechtbank heeft voorts in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 november 2000, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank voorwaardelijke geldboetes van na te melden hoogte passend en geboden. De vordering van de benadeelde partij 1 De benadeelde partij 1 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ten gevolge van de ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij 2 De benadeelde partij 2 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ten gevolge van de ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij 3 De benadeelde partij 3 heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade ten gevolge van de ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en op artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Verklaart het bewezenverklaarde, voorzover betrekking hebbend op overtreding van de Wet toezicht kredietwezen, niet strafbaar. Ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde, voorzover betrekking hebbend op overtreding van de Wet toezicht kredietwezen, van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van overtreding van de Wet op het consumentenkrediet: Veroordeelt de verdachte tot betaling van 6 (zes) GELDBOETES van elk ¦ 10.000,00 (tienduizend gulden). Bepaalt dat deze geldboetes niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Verklaart de benadeelde partij 1 niet ontvankelijk in de vordering. Verklaart de benadeelde partij 2 niet ontvankelijk in de vordering. Verklaart de benadeelde partij 3 niet ontvankelijk in de vordering. Dit vonnis is gewezen door: mrs. T.H.P. de Roos, E.F. Bueno en P. Dondorp, bijgestaan door mr. M.J. Ouweneel als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2000.