Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9241

Datum uitspraak2000-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199901172/1.
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199901172/1. Datum uitspraak: 12 september 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: het Algemeen bestuur van het Gewest Midden-Limburg te Weert, appellant, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1 . Procesverloop Bij besluit van 27 augustus 1998 heeft verweerder aan appellant op grond van het Subsidiebesluit openbare lichamen (hierna: het Subsidiebesluit) voor het kalenderjaar 2001 een subsidie verleend ter hoogte van f 1.152.000,00. Bij besluit van 4 juni 1999 heeft verweerder het hiertegen door het Dagelijks bestuur van het Gewest Midden-Limburg gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 1999, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 maart 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door H. Stams, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.R. Langius en ir. D.G. de Gruijter, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1.1. Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet - voorzover hier van belang - kan de raad aan het college van burgemeester en wethouders bevoegdheden van de raad overdragen. Ingevolge artikel 164, eerste lid, van de Gemeentewet neemt het college van burgemeester en wethouders, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit. Ingevolge artikel 164, derde lid, van de Gemeentewet - voorzover hier van belang - is het college bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan het gemeentebestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken. Ingevolge artikel 164, vierde lid, van de Gemeentewet wordt het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar ingetrokken, indien de raad de beslissing van het college van burgemeester en wethouders tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt. 2.1.2. In artikel 33, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: de Wgr) is - voorzover hier van belang - bepaald dat ten aanzien van de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam van overeenkomstige toepassing zijn de regels, in de ruimste zin, die bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop. 2.1.3. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder e, van de gemeenschappelijke regeling "Regeling Gewest Midden-Limburg" (hierna: de Regeling) behoort, onverminderd het bepaalde in artikel 33 van de Wgr, tot de taak van het dagelijks bestuur, voorzover niet aan anderen opgedragen, het nemen van alle maatregelen, zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring van verlies van recht of bezit. 2.2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 juni 1999, waarbij de bezwaren van het Dagelijks bestuur van het Gewest Midden-Limburg tegen het besluit tot het aan appellant op grond van het Subsidiebesluit voor het kalenderjaar 2001 verlenen van een subsidie ter hoogte van f 1.152.000,00, ongegrond zijn verklaard. 2.3. Gelet op artikel 33, eerste lid, van de Wgr in verbinding met artikel 164 van de Gemeentewet, kan het maken van bezwaar door het dagelijks bestuur met betrekking tot een financieel geschil als het onderhavige niet worden beschouwd als het nemen van maatregelen, als bedoeld in artikel 10, aanhef en onder e, van de Regeling, indien de beslissing tot het maken van bezwaar niet in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur is bekrachtigd. 2.3.1. In dit geval is van een zodanige bekrachtiging geen sprake. Evenmin is gebleken dat het algemeen bestuur de bevoegdheid tot het maken van bezwaar reeds ten tijde van het nemen door het dagelijks bestuur van de beslissing tot het indienen van een bezwaarschrift, aan het dagelijks bestuur had overgedragen. Weliswaar heeft het algemeen bestuur bij besluit van 25 oktober 1999 de bevoegdheid tot het instellen van beroep dan wel het maken van bezwaar voor alle onderwerpen betreffende het beheer en de uitvoering van het takenbesluit respectievelijk het budgethouderschap overgedragen aan het dagelijks bestuur, doch aan een dergelijke overdracht van bevoegdheden kan - nog daargelaten of dit door het algemeen bestuur is beoogd - geen terugwerkende kracht worden toegekend. Nu verder vast staat dat aan het dagelijks bestuur geen zelfstandige bevoegdheid tot het maken van bezwaar toekomt, volgt uit het vorenstaande dat verweerder het door het dagelijks bestuur gemaakte bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf voorziend het bezwaar van het dagelijks bestuur alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 juni 1999, MBG 99169741; III. verklaart het door het Dagelijks bestuur van het Gewest Midden-Limburg gemaakte bezwaar van 25 september 1998 niet-ontvankelijk; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 107,30; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellant; VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 450,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schut Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2000 66-284. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,