Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9295

Datum uitspraak2000-11-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200000164/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen griffierechtvergoeding bij gegrond beroep, nu appellante als rechtspersoon zelf die vergoeding zou moeten betalen. Vergunning op grond van de Wet milieubeheer ten behoeve van een tippelzone. De beroepen daartegen worden door de Afdeling gegrond verklaard. Ten aanzien van appellante sub 1 (de gemeente Heerlen) bestaat volgens de Afdeling geen aanleiding tot een griffierechtvergoeding nu verweerders een orgaan van deze appellante vormen en een dergelijke vergoeding derhalve ten laste van appellante 1 zelf zou komen. Burgemeester en wethouders van Heerlen, verweerders. mrs. P. van Dijk, W. Konijnenbelt, drs. M.W.M. Vos-van Gortel


Uitspraak

Raad van State 200000164/2. Datum uitspraak: 3 november 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1 . de gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, 2. de Buurtorganisatie GMS en de stichting "Stichting Bewonersberaad Eikenderveld", beide gevestigd te Heerlen, 3. de stichting "Stichting Actiecomité Geen Tippelzone Heerlerbaan", gevestigd te Heerlen en de vereniging "Vereniging Actiecomité Huis Simpelveld Tippelzone Nee", gevestigd te Simpelveld, 4. de vereniging "Vereniging Industriële Kontaktgroep De Beitel", gevestigd te Heerlen, appellanten en burgemeester en wethouders van Heerlen, verweerders. 1 . Procesverloop Bij besluit van 11 januari 2000, kenmerk 12.40/J.Peree/M. Veders, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de gemeente Heerlen een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een tippelzone op het perceel, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie […], nummer […] (gedeeltelijk), gelegen aan de […]weg. Dit aangehechte besluit is op 12 januari 2000 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante sub 1 bij brief van 12 januari 2000, door middel van een faxbericht bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 2 bij brief van 14 januari 2000, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2000. Tegen dit besluit heeft appellante sub 3 bij brief van 22 februari 2000, door middel van een faxbericht bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellante sub 4 bij brief van 22 februari 2000, door middel van een faxbericht bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 25 april 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2000, waar verweerders, vertegenwoordigd door M.C.M. Veders en J. Peree, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Verweerders hebben gesteld dat het beroep van appellante sub 4 niet-ontvankelijk is. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als dit beroep worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d . belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Appellante sub 4 heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan deze appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellante sub 4 niet-ontvankelijk is. Ingevolge artikel 8. 1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten en in werking te hebben. Onder het begrip inrichting dient op grond van de in artikel 1.1 , eerste lid, van de Wet milieubeheer vervatte definitie te worden verstaan elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken. Aan dit artikellid is uitvoering gegeven in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Besluit). In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer is bepaald -voorzover hier van belang - dat in het kader van deze wet onder inrichting wordt verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit, in samenhang met Bijlage 1, categorie 1, onderdeel 1.1, aanhef en onder b, is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer vereist voor een inrichting waar één of meer verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW. Ingevolge onderdeel 1.2, aanhef en onder a, van deze categorie, blijven voor de toepassing van onderdeel 1.1 buiten beschouwing verbrandingsmotoren die tijdelijk in een bepaalde omgeving aanwezig zijn. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit, in samenhang met Bijlage 1, categorie 19.1, onder g, is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer vereist voor inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van motorvoertuigen in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden. De tippelzone waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend, bestaat uit een in een cirkel aan te leggen weg met een toegangsweg die de tippelzone vanaf de […]weg bereikbaar maakt. Bij de tippelzone is een zogenoemde afwerkplaats gesitueerd. Rond de tippelzone en de afwerkplaats wordt een hek geplaatst en binnen dit hekwerk is een onderkomen voor een toezichthouder aanwezig. 2.4. De Afdeling overweegt dat de bezoekers van de tippelzone hier niet permanent aanwezig zullen zijn. Aangezien zij de tippelzone doorgaans met de auto zullen bezoeken, zullen de in de auto’s aanwezige verbrandingsmotoren derhalve slechts tijdelijk in de tippelzone aanwezig zijn. Op grond hiervan is de Afdeling van oordeel dat op de aanwezigheid van deze verbrandingsmotoren onderdeel 1.2 van categorie 1 van het Besluit van toepassing is. Dat in de tippelzone verschillende auto's tegelijkertijd en na elkaar aanwezig zullen zijn verandert niets aan het feit dat elke auto en dus elke verbrandingsmotor hier slechts tijdelijk aanwezig is. Deze verbrandingsmotoren blijven voor de toepassing van onderdeel 1.1 derhalve buiten beschouwing, zodat categorie 1 van bijlage 1 van het Besluit in het onderhavige geval niet van toepassing is. 2.5. De Afdeling stelt voorts vast dat de tippelzone niet valt onder categorie 19. 1, onder g, aanhef en 2', van het Besluit, gelet op de omschrijving van die categorie: inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van motorvoertuigen ( ... ) voor recreatieve doeleinden. 2.6. Nu de tippelzone ook niet kan worden aangemerkt als een andere inrichting, aangewezen in het Besluit, concludeert de Afdeling dat de tippelzone niet is een inrichting in de zin van artikel 1, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer juncto artikel 2. 1, eerste lid, van het Besluit. Voor de onderhavige tippelzone is dan ook geen vergunning als bedoeld in artikel 8. 1, eerste lid, van de Wet milieubeheer vereist. Door desondanks vergunning te verlenen hebben verweerders gehandeld in strijd met evengenoemd artikellid. 2.7. De beroepen zijn, voorzover ontvankelijk, gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.8. Ten aanzien van appellante sub 4 bestaat hoe dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, terwijl ten aanzien van de overige appellanten niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Ten aanzien van appellante sub 1 bestaat ook geen aanleiding tot een griffierechtvergoeding nu verweerders een orgaan van deze appellante vormen en een dergelijke vergoeding derhalve ten laste van appellante sub 1 zelf zou komen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van appellante sub 4 niet-ontvankelijk; II. verklaart de beroepen van de appellanten sub 1, sub 2 en sub 3 gegrond; III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Heerlen van 11 januari 2000, kenmerk 12.40/J.Peree/M. Veders; IV. gelast dat de gemeente Heerlen aan appellanten sub 2 en sub 3 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (f 450,00 voor appellanten sub 2 en f 450,00 voor appellante sub 3) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en drs. M.W.M. Vos-van Gortel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Sparreboom Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2000 195-315. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,