Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9340

Datum uitspraak2000-10-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/2599 (voorl.voorziening)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoeker heeft over het tijdvak januari tot en met maart 1998 respectievelijk over het tijdvak april 1998 een verzoek gedaan om teruggave van omzetbelasting in verband met facturen van C. De inspecteur heeft de door verzoeker in aftrek gebrachte omzetbelasting gecorrigeerd en de gevraagde teruggaven omzetbelasting van ƒ 199.902 respectievelijk ƒ 32.289 niet verleend. Volgens de inspecteur is sprake van carrouselfraude. De president merkt op dat de verzoeken om teruggave van omzetbelasting en de afwijzende beschikkingen van de inspecteur reeds dateren uit 1998 en dat verzoeker, vanaf het moment dat de inspecteur de gevraagde teruggaven heeft geweigerd, geen activiteiten meer ontplooid heeft. Op grond van het vorenoverwogene is de president van oordeel dat een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Reeds daarom komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM UITSPRAAK VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT op het verzoek van: X BV te Z, verzoeker, betreffende het besluit van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur. 1. Aanduiding bestreden besluiten Besluiten van de inspecteur van 11 februari 2000. 2. Ontstaan en loop van het geding Bij de bestreden besluiten heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de door belanghebbende gedane verzoeken om teruggave van omzetbelasting over het tijdvak januari tot en met maart 1998 respectievelijk het tijdvak april 1998. Van verzoeker is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 21 juli 2000, ingediend door mr. V te W als gemachtigde. Bij brief van 21 juli 2000, en op die dag ter griffie ingekomen, heeft verzoeker zich tot de president van het Gerechtshof gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het verzoek is op 19 oktober 2000 ter zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde tot bijstand vergezeld van A, alsmede namens de inspecteur mr. B (Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P). 3. Karakter voorlopige voorziening Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure. 4. Feiten en omstandigheden 4.1. Verzoeker is opgericht in 1997 en houdt zich bezig met de handel en bemiddeling in telecommunicatieapparatuur. 4.2. Verzoeker heeft over het tijdvak januari tot en met maart 1998 respectievelijk over het tijdvak april 1998 een verzoek gedaan om teruggave van omzetbelasting in verband met facturen van C. De inspecteur heeft de door verzoeker in aftrek gebrachte omzetbelasting gecorrigeerd en de gevraagde teruggaven omzetbelasting van ƒ 199.902 respectievelijk ƒ 32.289 niet verleend. Volgens de inspecteur is sprake van carrouselfraude. 5. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst de president overigens naar de ingediende stukken. 6. Beoordeling van het geschil Het Hof merkt op dat de verzoeken om teruggave van omzetbelasting en de afwijzende beschikkingen van de inspecteur reeds dateren uit 1998 en dat verzoeker, vanaf het moment dat de inspecteur de gevraagde teruggaven heeft geweigerd, geen activiteiten meer ontplooid heeft. Op grond van het vorenoverwogene is de president van oordeel dat een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Reeds daarom komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. 7. Proceskosten Nu het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet wordt toegewezen ziet de president geen aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt als volgt. 8. Beslissing De president wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Gewezen door mr. Smit, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. Koning, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2000. De president heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.