Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9479

Datum uitspraak2000-11-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/957 GEMWT V03
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT Reg.nr.: AWB 00/957 GEMWT V03 U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen: [eiser], h.o.d.n. 'Handelsonderneming [handelsnaam], te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr drs P.A. van Haperen en burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer, verweerders, gemachtigde: G.H. Wildeboer. 1. PROCESVERLOOP Verweerders hebben bij besluit van 17 augustus 2000, nr. WI2000081702, verzonden op gelijke datum verzoeker gelast: 1. het gebruik van het terrein en de opstallen (de voormalige [oud bedrijf]-loods uitgezonderd) op het perceel, kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [sectie], nr.[nummer], plaatselijk bekend als [adres], ten behoeve van zijn bedrijf 'Handelsonderneming [handelsnaam], ook bekend onder de naam '[naam]’ te beëindigen, en 2. de bouwwerken op genoemd terrein die in strijd met het bestemmingsplan en zonder de vereiste bouwvergunning dan wel akkoordverklaring zijn geplaatst (hek, schuttingen, pergola, bouwwerk achter transformatorhuisje), te verwijderen. Verweerders hebben aan deze last een dwangsom verbonden van ¦ 10.000,-- voor iedere week ná 1 januari 2001 dat niet aan deze last is voldaan, tot een maximum van ¦ 500.000,--. Tegen dit besluit (hierna te noemen: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 7 september 2000 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, een bezwaarschrift ingediend bij verweerders. Bij verzoekschrift van 19 september 2000 heeft verzoeker de president gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst. Verweerders hebben op 4 oktober 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brieven van 28 september 2000 heeft de griffier partijen uitgenodigd de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op 13 oktober 2000 bij te wonen. Bij op 11 oktober 2000 ontvangen brief heeft mr drs P.A. van Haperen zich gesteld als gemachtigde van verzoeker, en heeft hij verzocht om uitstel. Dit verzoek is ingewilligd. Daarna heeft verzoeker nog een aantal nadere stukken ingezonden. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 10 november 2000. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn ter zitting niet verschenen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vorengenoemd. 2. RECHTSOVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit een bezwaarschrift is ingediend, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De feiten. Bij brief van 18 januari 2000, nr. W12000011801, hebben verweerders verzoeker medegedeeld dat zij op 10 november 1999 hebben geconstateerd dat het gemeentelijk plantsoen aan de [straat], ter hoogte van de nummers [nummers] te [plaats], is gesnoeid zonder de toestemming van verweerders. Tevens is geconstateerd dat een hek is geplaatst zonder de vereiste bouwvergunning. Deze overtredingen hebben voor verweerders aanleiding gevormd een nader onderzoek in te stellen naar andere activiteiten die er nu plaatsvinden, en in het verleden hebben plaatsgevonden. Voordat zij een beslissing nemen willen zij met verzoeker spreken over het gebruik van de voormalige [oud bedrijf]-loods, het aangrenzende terrein en het voormalige dienstgebouw van de NS (respectievelijk [adres] te [plaats]). Op 26 januari 2000 heeft naar aanleiding van vorengenoemde brief een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en wethouder E. Schmied. Bij brief van 11 mei 2000, nr. W12000050901, hebben verweerders verzoeker medegedeeld dat zij hebben besloten dat hij de met het bestemmingsplan en bouwverordening strijdige gebruik van het perceel, kadastraal bekend [plaats], sectie [sectie] , nr.[nummer], plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats], dient te beëindigen. Dit betekent dat alle op het perceel gestalde roerende zaken en bouwwerken verwijderd moeten zijn (onder meer auto's, caravans, hondenhok, bouwmaterialen, kapspanten, blokhut). Daarnaast dient het strijdige gebruik van het voormalige dienstgebouw van de NS te worden beëindigd. Verweerders hebben verzoeker daarbij medegedeeld dat zij niet bereid zijn de illegale situatie te legaliseren, en dat zij -indien verzoeker nalatig blijft- bestuursdwang zullen toepassen of een dwangsom zullen opleggen. Zij hebben verzoeker daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief zijn zienswijze kenbaar te maken. Verzoeker heeft op 29 mei 2000 en 15 juni 2000 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Verweerders hebben daarop het thans bestreden besluit genomen. Beoordeling van het verzoek. Verweerders zijn tot de thans in geding zijnde aanschrijving gekomen omdat naar hun mening met het geldend bestemmingsplan en de Woningwet strijdige situatie steeds grotere vormen aanneemt, de situatie uit oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenst is en legalisatie niet tot de mogelijkheden behoort. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 5:32, Awb, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ter uitvoering van wetten, van algemene maatregelen van bestuur en van provinciale en gemeentelijke verordeningen tot toepassing van bestuursdwang of tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan. Artikel 352, eerste lid, van de Bouwverordening bepaalt dat zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, het zij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stbl. no. 286 van 1962) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaats gevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming. Ter plaatse is het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Hoogezand-Sappemeer" van kracht. Op grond hiervan heeft het perceel in kwestie de bestemming 'Spoorwegterrein'. Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften dient hieronder te worden verstaan: "...grond, bestemd voor spoorwegdoeleinden, voor de exploitatie van het bedrijf noodzakelijke bebouwing, dan wel voor de bouw van loodsen, door of ten behoeve van derden, voor de opslag van per spoor af en aan te voeren goederen." Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij heeft aangevoerd dat hij reeds tien jaar in [woonplaats] gevestigd is, en dat hij het buitenterrein -waar hij 80% van zijn omzet maakt- inmiddels al vier jaar gebruikt. Alle veranderingen die hebben plaatsgevonden zijn alleen maar verbeteringen. Het hekwerk bestond uit gaas en prikkeldraad, en is vervangen door een mooi hek waaraan niemand zich meer kan bezeren. De schutting is 1.8m hoog, en naar verzoekers weten wettelijk toegestaan. De pergola staat er al zolang de bandenhal er staat. Het hokje naast het transformatorhuisje, de kapspanten, bielzen en bouwmaterialen zijn reeds verwijderd. Het voormalig dienstgebouw is slechts in gebruik als kantoor. De gegunde termijn om te voldoen aan de last acht verzoeker te kort. De president stelt vast, hetgeen partijen ook niet verdeeld houdt, dat het gebruik door verzoeker van de gronden in kwestie, in strijd is met het vorengenoemd bestemmingsplan. Evenmin houdt partijen verdeeld dat legalisering van het strijdige gebruik op basis van het geldend planologisch regime niet tot de mogelijkheden behoort, terwijl evenmin sprake is van een toekomstig planologisch kader op grond waarvan de huidige situatie gelegaliseerd kan worden. Plaatsing van de bouwwerken in kwestie behoort -anders dan verzoeker meent- evenmin tot de mogelijkheden. Zoals ook de Afdeling Rechtspraak van Raad van State herhaaldelijk heeft overwogen, is het met het oog op het belang dat wettelijke voorschriften worden nageleefd en precedentwerking wordt voorkomen in beginsel niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar dat een last onder dwangsom wordt opgelegd indien sprake is van een overtreding terwijl legalisering niet tot de mogelijkheden behoort. Het vorenstaande leidt ertoe dat verweerders gelet op het bepaalde in artikel 125, eerste lid, Gemeentewet, juncto artikel 5.32 Awb en artikel 352, eerste lid, Bouwverordening, in beginsel bevoegd zijn om de overtreder een last onder dwangsom op te leggen, teneinde te bewerkstelligen dat de overtredingen worden beëindigd. Van bijzondere omstandigheden waardoor verweerders in het onderhavige geval in weerwil van het vorenstaande in redelijkheid en na afweging van de betrokken belangen niet tot een last als voormeld hebben kunnen komen is de president niet kunnen blijken. Als zulk een bijzondere omstandigheid geldt in ieder geval niet de omstandigheid dat verzoeker -naar hij stelt- reeds sedert 10 jaar in [woonplaats] is gevestigd, en dat het buitenterrein reeds sedert vier jaar in gebruik is ten behoeve van zijn bedrijf. De president overweegt daartoe dat, niettegenstaand de omstandigheid dat de voormalige [oud bedrijf]-loods reeds vanaf het begin in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt, verweerders tegen het strijdige gebruik dienaangaand vanwege het sedert 1990 gedogen van die situatie daartegen niet optreden. De thans aan de orde zijnde last onder dwangsom heeft 'slechts' betrekking op de sedert 1997 plaatsgevonden uitbreiding van de activiteiten van verzoeker 'naar buiten toe', en de plaatsing van bepaalde bouwwerken op het buitenterrein. Tenslotte overweegt de president dat bezwaarlijk kan worden aangenomen dat de begunstigingstermijn (tot 1 januari 2001) tekort is. De president neemt daarbij mede in aanmerking dat verweerders verzoeker reeds bij brief van 18 januari 2000 hebben medegedeeld dat zij onderzoek plegen naar zijn activiteiten, en dat tussen de datum waarop het thans bestreden besluit is verzonden, en de datum waarop aan de last moet zijn voldaan een periode ligt van ruim vier maanden. Terzake van de hoogte van de opgelegde dwangsom van ¦ 10.000,-- voor iedere week na 1 januari 2001 dat niet aan de last is voldaan, tot een maximum van ¦ 500.000,--, hebben verweerders ter zitting verklaard dat de hoogte daarvan onder meer is gerelateerd aan het aantal auto's dat verwijderd dient te worden van het buitenterrein, in relatie tot de kosten die gemaakt zouden moeten worden door verweerders indien niet aan de last wordt voldaan. Dat genoemde bedragen niet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde werking van de dwangsomoplegging, is gesteld noch gebleken. De president gaat er daarbij overigens vanuit dat verweerders, in de beslissing op het door verzoeker ingediende bezwaarschrift, nader zullen aangeven hoe genoemde bedragen tot stand zijn gekomen. Op grond van het vorenoverwogene is de president van oordeel dat verweerders in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen en dat dit besluit naar het zich laat aanzien derhalve in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om dit besluit te schorsen komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking. 3. BESLISSING De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, RECHT DOENDE, wijst het verzoek af. Aldus gegeven door mr P.J.W.M. Vermeulen als president en in het openbaar door hem uitgesproken op 14 november 2000 in tegenwoordigheid van M.J. 't Hart als griffier. De griffier, wnd. De president, fgd. Afschrift verzonden op: 14 november 2000 typ: gjb