Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9547

Datum uitspraak2000-12-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199902327/1.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belang van pachter vervalt omdat na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan het pachtersvoorkeursrecht ingevolge art. 56b Pachtwet verloren is gegaan. Aanwijzing van percelen als gronden waarop de artt. 10-24, 26 en 27 Wvg van toepassing zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen belang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling van de beslissing op bezwaar, omdat, ingevolge het bepaalde in art. 56f, eerste lid Pachtwet het pachtersvoorkeursrecht van appellant door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan inmiddels verloren was gegaan. De raad van de gemeente Leeuwarden. mrs. J.A.E. van der Does, R.W.L. Loeb, F.P. Zwart


Uitspraak

Raad van State 199902327/1. Datum uitspraak: 18 december 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A, wonend te B, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 11 augustus 1999 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Leeuwarden. 1 Procesverloop Bij besluit van 21 oktober 1996 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) op voorstel van burgemeester en wethouders van die gemeente van 2 juli 1996, als bedoeld in artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg), een aantal percelen aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 19 januari 1998 heeft de raad het tegen het voorstel van burgemeester en wethouders gemaakte bezwaar, dat ingevolge artikel 9a van de Wvg mede wordt geacht te zijn gericht tegen het besluit van de raad, onderscheidenlijk het tegen het besluit van de raad gemaakte bezwaar, ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 29 september 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 11 augustus 1999, verzonden op 12 augustus 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ten dele niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 maart 2000 heeft de raad een memorie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2000, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. I.R. Keetell-Homringhausen en mr. I.A.A. Manders, gemachtigden, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg, voor zover thans van belang, kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn. Ingevolge artikel 56b, eerste lid, van de Pachtwet is de verpachter die tot vervreemding van het verpachte of een deel daarvan wil overgaan, verplicht de pachter bij voorkeur in de gelegenheid te stellen het aan te bieden recht te verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf. Ingevolge artikel 56f, eerste lid, van de Pachtwet bestaat de in artikel 56b bedoelde verplichting niet, wanneer en voor zover het verpachte is gelegen in een geldend bestemmingsplan, waarbij daaraan een andere dan landbouwkundige bestemming is gegeven. 2.2. Appellant heeft ten behoeve van de exploitatie van een rundveehouderij de percelen, kadastraal bekend gemeente Huizum, sectie [..], nrs […] als pachter, en de percelen nrs. […] en[…] (gedeeltelijk) als eigenaar in gebruik. De raad heeft deze percelen, die zijn gelegen binnen de plangrens van het (ontwerp-)bestemmingsplan "Hempens-Teerns", aangewezen in evenbedoelde zin. De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de handhaving van de aanwijzing van de door appellant gepachte gronden en voor zover gericht tegen de handhaving van de aanwijzing van de gronden waarvan appellant eigenaar is, ongegrond. 2.3. Ten aanzien van de gepachte gronden heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen belang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling van de beslissing op bezwaar, omdat, ingevolge het bepaalde in artikel 56f, eerste lid, van de Pachtwet, het pachtersvoorkeursrecht van appellant door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan "Hempens-Teerns" inmiddels verloren was gegaan. Dat appellant, naar hij stelt, schade heeft geleden, leidt niet tot een ander oordeel. Appellant moet worden geacht in het kader van de onteigeningsprocedure terzake schadeloos te worden gesteld. 2.4. Ten aanzien van de gronden, waarvan appellant eigenaar is, heeft de rechtbank voorts evenzeer terecht overwogen dat de raad daarop een voorkeursrecht, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvg, kon vestigen. Op grond van het Streekplan Friesland 1994 moet worden aangenomen dat Leeuwarden uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven, aangezien de gemeente daarin is aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsgebied, waarbinnen nieuwe grootschalige woon-, werk- en recreatiegebieden direct aansluitend op de stad tot stand moeten worden gebracht. Dat aan de gemeente een (boven)regionale centrumpositie voor wonen en werken is toegedacht, wordt verder bevestigd door de "Akkoorden tussen de provincies en het Rijk over de uitvoering verstedelijking VINEX in de 18 kleinere stadsgewesten, Friesland" van 1 juli 1994 alsmede door de circulaire van gedeputeerde staten van Friesland van 22 januari 1997. 2.4.1. In het bestemmingsplan "Hempens-Teerns" rust op de gronden, die thans voor agrarische doeleinden worden gebruikt, de bestemming "bosbeplanting" met op een deel van het perceel nummer 609 de aanduiding "bedrijven toegestaan". Aan de in artikel 2, tweede lid, van de Wvg neergelegde voorwaarde, dat voor een aanwijzing alleen in aanmerking komen de gronden, waaraan bij het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan, is derhalve voldaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, vindt het betoog van appellant, dat eerst dan tot vestiging van een gemeentelijk voorkeursrecht kan worden overgegaan, indien aan de gronden een woonbestemming is gegeven, geen steun in de wet. 2.4.2. De vestiging van een voorkeursrecht betreft een discretionaire bevoegdheid, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden gezegd dat de raad niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de verwezenlijking van de toegedachte bestemming dan aan het belang van appellant bij continulfteit van zijn bedrijf op deze locatie. De rechtbank heeft het beroep van appellant met betrekking tot de hem in eigendom toebehorende gronden dan ook terecht ongegrond verklaard. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Frenkel Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2000 206/18. Verzonden: 18 december 2000 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,