Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9592

Datum uitspraak2001-01-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers00/375 BESLU P10 G01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen Achtste enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Kenmerk: 00 / 375 BESLU P10 G01 U I T S P R A A K In het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 20 augustus 1999 ongegrond ver-klaard en laatstgenoemd besluit - inhoudende de intrekking met ingang van 1 juli 2001 van een besluit van 10 december 1997 waarin een vergunning is verleend voor het plaatsen van een reclame-bord langs de A 28 - gehandhaafd. Namens eiser is bij brief van 10 mei 2000 tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft bij brief van 9 juni 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweer-schrift inge-zonden. Het beroep is - gevoegd met het geding 99/785 - behandeld ter zitting van de achtste enkelvoudi-ge kamer van de rechtbank op 23 november 2000, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn. Verweerder heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordi-gen door zijn ambtenaar [gemachtigde]. II. Motivering Met ingang van 1 januari 1998 is bij de gemeentelijke herinde-ling in de provincie Drenthe de gemeente Ruinen (gedeeltelijk) overgegaan in de gemeente Hoogeveen. Dit betekent dat wanneer in het navolgende ten aanzien van handelingen of besluiten wordt gesproken van verweerder daaronder tevens het college van de voormalige gemeente Ruinen wordt verstaan. Feiten Sedert medio jaren '90 heeft eiser de leiding over het al langer bestaande [bedrijf] te [woonplaats]. Vanaf die periode is verweerder geconfronteerd met (van de zijde van eiser) geplaatste dan wel aange-brachte reclameborden dan wel -uitin-gen, waarvoor geen gemeen-telijke vergunning of ontheffing is aangevraagd. Bij brieven van 7 oktober 1994 en 22 mei 1995 heeft ver-weer-der eiser gewezen op de verplich-ting tot het verwijderen en het verwijderd houden van de reclameborden dan wel reclame-uitin-gen. Bij brief van 23 mei 1995 - onder overlegging van het besluit van 5 mei 1995, waarbij geweigerd is bouwvergunning te verlenen voor twee reclameborden - is door verweerder aan eiser medege-deeld dat de bereidheid bestaat om medewerking te verlenen aan het plaat-sen van evenemen-tenborden, waarbij sponsoring door eisers bedrijf tot de mogelijkheden behoort. Naar aanleiding van de getoonde bereidheid heeft er tussen eiser en verweerder vanaf medio 1995 zowel mondeling als schriftelijk overleg plaatsgevonden over de mogelijkheden tot het - in samenwerking met de plaatselijke VVV - plaatsen van evenementenborden. In de ambtelijke adviezen van 27 oktober 1997, 4 november 1997 en 21 november 1997, worden de overwegingen gegeven en de voorwaarden genoemd in het geval tot vergunningver-lening voor het plaatsen van reclameborden wordt overgegaan. In het laat-ste advies wordt van ambtelijke zijde geadvi-seerd geen mede-werking te verlenen. Bij besluit van 10 december 1997 heeft verweerder tot wederopzegging vergunning verleend voor het plaatsen van twee evenementen-/aankondigingsborden op de percelen kadastraal bekend gemeente Ruinen, sectie E, nrs. 5371 en 5510. Hieraan zijn onder meer de volgende voorwaar-den verbonden: 1. De borden moeten van trespa materiaal zijn gemaakt, op deugdelijke wijze worden bevestigd en in goede staat van onderhoud worden gehouden. De kleurstelling en de uitvoering van de borden moeten ter goedkeuring aan burgemees-ter en wethouders worden voorgelegd. 2. De reclame-uitingen van uw bedrijf moeten te allen tijde in combinatie met de aankon-diging van activitei-ten/evenementen plaatsvinden. 3. De aankondiging van activiteiten/evenementen mag geen individuele commerciële uiting zijn. Bovendien moet deze aankondiging een bovenlokaal niveau dienen. 4. De aankondiging van evenementen dient in een privaat-rechtelijke overeenkomst plaats te vinden, welke ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan burgemeester en wethouders. 5. De borden inclusief constructie mogen niet breder zijn dan 5.00 meter en niet meer dat 2.50 meter boven het maaiveld uitsteken. (...) 8. Wanneer naar het oordeel van burgemeester en wethou-ders bijzondere omstandighe-den het noodzakelijk maken kan de vergunning worden ingetrokken, zonder dat de houder van de vergunning en andere belanghebbenden uit dien hoofde enigerlei aan-spraak op schadever-goeding kunnen doen. 9. De voorschriften van deze vergunning kunnen door bur-ge-meester en wethouders te allen tijde worden gewijzigd en aangevuld, zonder dat de houder van de vergunning en andere belanghebbenden uit dien hoofde enigerlei aan-spraak op schadevergoeding kunnen doen gelden. 10. Wijzigingen ten opzichte van de in punt 4 genoemde privaatrechtelijke overeenkomst alsmede wijzigingen van de in punt 1 en 2 genoemde borden respectievelijk recla-me-uitingen dienen ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders te worden voorge-legd.". Sinds de hiervoor aangehaalde gemeentelijke herindeling ligt het perceel Ruinen, sectie E, nr. 5371 in de gemeente De Wolden en het perceel met het nr. 5510 in de gemeente Hoog-eveen. Bij brief van 27 oktober 1998 heeft verweerder eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt om over te gaan tot intrekking van de bij besluit van 10 december 1997 verleende toestemming voor het plaatsen van het reclamebord aan de oostzijde langs de A 28. Eiser is hierbij in de gelegenheid gesteld om op dit voornemen te reageren. Eiser heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt in zijn brief van 11 november 1998. Naar aanleiding van de getroffen voorlopige voorziening bij uitspraak van de president van 23 november 1998 in een verge-lijkbare procedure tussen eiser en het college van burge-mees-ter en wethouders van de gemeente De Wolden, heeft ver-weerder eiser bij brief van 2 december 1998 medegedeeld dat hij de zaak even laat rusten in afwachting van de procedure bij de gemeente De Wolden. In de maand mei 1999 heeft er een onderzoek (waaronder een en-quête) plaats-gevonden naar de klantenkring van eiser, zijn omzet en de te verwachten gevolgen van het verwijderen van het reclamebord. Eiser heeft de resul-taten hiervan bij brief van 31 mei 1999 aan verweerder medegedeeld. Eiser heeft op 21 juli 1999 een gesprek gehad op het gemeente-huis van Hoogeveen, waarbij onder andere de burgemeester aanwezig was. Tijdens dit gesprek is onder andere gesproken omtrent een mogelijke verplaatsing van het bedrijf van eiser. Bij brief van 29 juli 1999 heeft verweerder eiser medegedeeld dat een verplaatsing naar de beoogde lokatie niet tot de mogelijk-heden behoort. Bij het primaire besluit van 20 augustus 1999 heeft verweerder de vergunning van 10 december 1997 met ingang van 1 juli 2001 ingetrokken, voor zover het gaat om het reclamebord dat is geplaatst op het grondgebied van de gemeente Hoogeveen. Hier-bij heeft verweerder eiser er tevens op gewezen dat hij niet voldoet aan de onder 2 aan de vergunning verbonden voorwaar-de, waarin is bepaald dat de reclame-uiting altijd moet worden gecombi-neerd met een aankondi-ging van activiteiten/evenementen. Tegen dit besluit is namens eiser bij verweerder (tijdig) bezwaar gemaakt. Eiser is op 19 januari 2000 in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren toe te lichten ten overstaan van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Hoogeveen (hierna: de commissie). Van deze mogelijkheid heeft eiser gebruik gemaakt. De commissie heeft op 16 maart 2000 haar advies uitgebracht aan verweerder. Bij het thans bestreden besluit heeft verweer-der overeenkomstig dit advies besloten. Standpunten partijen Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de vergunning heeft ingetrokken. Eiser heeft daarbij aange-voerd dat het feit dat de gemeente Ruinen, voor zover hier van belang, is overgegaan in de gemeente Hoogeveen, in beginsel geen inbreuk mag maken op het vergunde. Niet gebleken is dat verweerder (B & W Ruinen) destijds niet op zorgvuldige wijze is overgegaan tot vergunningverlening. Voorts heeft thans geen belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of de belangen van de gebruiker van het bord al dan niet dienen te prevaleren boven de belangen van bijvoorbeeld na-tuurschoon. Voor zover verweerder in beginsel wel het recht heeft om de vergunning in te trekken, stelt eiser zich op het standpunt dat de geboden nadeelscompensatie niet gedragen wordt door een zorgvuldig onderzoek naar de door eiser te lijden schade. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in beginsel tot intrekking mocht overgaan. Omdat het college van B & W van de gemeente Hoog-eveen er andere inzich-ten op nahoudt dan het college van B & W van de voormalige gemeente Ruinen, is er sprake van gewijzigde inzichten sinds de verleende vergunning. Deze gewijzigde inzichten zouden genoegzaam zijn bekendge-maakt. Verweerder acht de gebonden compensatie, te weten intrekking van de vergunning per toekomende datum (1 juli 2001), voldoende. Toepasselijke regelgeving Artikel 2 van de Verordening op het dorpsschoon van de gemeen-te Ruinen luidt (hierna: "Dorpsschoonverordening"), voor zover hier van belang als volgt: "1. Het is de eigenaar of gebruiker van enig onroerend goed verboden op of aan dit goed dan wel achter de ven-sters daarvan, al dan niet door middel van een roerend goed, op enigerlei wijze zichtbaar van een openbare weg, een openbaar vaarwater of een andere openbare toeganke-lijke plaats, spoorwegen daaronder begrepen, opschriften, aankondi-gingen of afbeeldingen te hebben of de aanwezig-heid daarvan toe te laten. 2. Onder afbeeldingen worden mede begrepen voorwerpen van welke aard ook, bestemd of gebezigd tot reclame. (...) Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de Dorpsschoon-verordening luidt als volgt: "Het verbod gesteld in artikel 2 is niet van toepassing op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen van kennelijk tijdelijke aard, gedurende de termijn, dat deze feitelijke betekenis hebben, doch niet langer dan gedu-rende vier weken, mits deze verband houden met een acti-vi-teit binnen de gemeente of een onmiddellijk aangrenzen-de gemeente." Artikel 4 van de Dorpsschoon-verordening luidt als volgt: "1. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod vervat in artikel 2 ontheffing verle-nen, indien daartegen naar hun oordeel uit een oogpunt van bescherming van de schoonheid van het dorpsbeeld of van het landschap geen overwegende bezwaren bestaan. 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, ook nadat deze is verleend, voorschriften verbinden ter voorkoming van schade aan de schoon-heid van het dorpsbeeld of van het landschap. 3. Burgemeester en wethouders kunnen de ontheffing, be-doeld in het eerste lid, intrekken indien: a. de daaraan verbonden voorschriften niet worden nage-leefd; b. dit anderszins met het oog op de bescherming van de schoonheid of van het landschap naar hun oordeel nodig is. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hoogeveen (hierna: APV) is het de recht-hebbende op een onroerende verboden zonder vergunning van verweerder op of aan deze zaak dan wel achter de vensters daarvan, al dan niet door middel van een roerende zaak, op enigerlei wijze zichtbaar vanaf de weg handelsreclame te hebben of de aanwezigheid daarvan toe te laten. Artikel 71 van de APV ("Weigeren van een vergunning") luidt, voor zover hier van belang, als volgt: Burgemeester en Wethouders weigeren de vergunning als bedoeld in artikel 70 alleen, indien te duchten is dat een reclame-uiting: (...) b. Uit een oogpunt van welstand, hetzij op zichzelf het-zij in verband met de omgeving, niet toelaatbaar is. c. Schadelijk is voor de leefbaarheid van de omgeving. d. Schadelijk is voor de schoonheid van het landschap. (...) Blijkens artikel 5 van de algemene bepalingen van de APV (hoofdstuk 1) kan de vergunning worden inge-trokken of gewij-zigd: "a. Indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel on-volledige gegevens zijn verstrekt. b. Indien op grond van een verandering van de omstan-dig-he-den of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. c. Indien aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen. d. Indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel bij gebre-ke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn. e. Indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit ver-zoekt." Beoordeling De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de inhoud en de grond-slag van het bestreden besluit, in het bij de rechtbank aan-han-gige geschil niet aan de orde is of voor het betreffende reclamebord een bouwvergunning vereist is, en of die vergun-ning verleend is dan wel desgevraagd al dan niet zou worden ver-leend. Voorts stelt de rechtbank vast dat de reclamevergunning niet is ingetrokken in verband met - door verweerder gestelde doch door eiser ontkende - overtreding van de vergunning-voorschrif-ten, ook al heeft verweerder in het primaire besluit daaromtrent een opmerking gemaakt. Blijkens de aan de vergunning ten grondslag liggende stukken betreft de vergunning een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van de Dorpsschoonverordening. Blijkens het derde lid van dit artikel kon verweerder de ontheffing intrekken indien dat met het oog op de bescherming van de schoonheid of van het landschap naar het oordeel van verweerder nodig was. Zou de vergunning zijn verleend op grond van de APV, dan zou de vergunning verleend zijn op grond van artikel 70 van de APV. De rechtbank merkt daarbij op dat in het onderhavige geval relevante weigeringsgrond onder het regime van de APV artikel 71, onderdeel d, van de APV zou zijn geweest ("te duchten dat de reclame-uiting schadelijk is voor de schoonheid van het landschap"). Hoewel de redactie en inhoud van Dorpsschoonverordening en APV in enige mate uiteenlopen, staat wel vast dat in het kader van beide regelingen, voor zover hier van belang, de bescherming van de schoonheid van het landschap centraal staat. Verweerder heeft de intrekking van de vergunning gebaseerd op artikel 5, onderdeel b, van de APV. Daartoe is gesteld dat de gemeente Hoogeveen veranderde inzichten heeft ten opzichte van de voormalige gemeente Ruinen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het reclame-bord, gezien de omvang van het bord en de nadrukkelijke reclame voor het tankstation, schade-lijk is voor het landschap. Verweerder (B & W Ruinen) dacht daar echter tot 1 januari 1998, gegeven de aan eiser verleende vergunning, kennelijk anders over. De rechtbank acht het op zichzelf niet onaannemelijk dat er sprake is van veranderde inzichten. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat deze gewijzigde inzichten dienen te leiden tot intrekking van de aan eiser verleende vergun-ning. In dat verband kan voorts niet zonder meer voor-bijgegaan worden aan de aan eiser verleende, rechtens onaantastbare vergunning. Gelet daarop en op het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergeleg-de motiveringsbeginsel, mag van verweerder worden verwacht dat op over-tuigende wijze wordt aangetoond dat te duchten is dat, naar huidig inzicht, een reclamevergunning met de voor-waarden zoals des-tijds ver-leend, schadelijk is voor de schoon-heid van het landschap, zoals bedoeld in artikel 71, onderdeel d, van de APV. Verweerder kan in dat verband niet volstaan met het slechts uiten van een eigen visie, inhouden-de dat reclameborden het landschap ont-sieren. Van verweerder mag onder de gegeven omstan-digheden worden verwacht dat het advies inwint bij een deskundige derde, zoals bijvoorbeeld de in de Dorpsschoonver-ordening genoemde Stichting het Drentsche Welstandstoezicht. Daarbij dient niet alleen getoetst te worden of het thans aan de orde zijnde object binnen de normen van de APV valt, maar ook - indien het object niet daarbinnen valt - of mogelijke andere, binnen de vergunning-voor-waarden vallen-de, opties eventueel binnen die normen vallen. Aan de orde is immers niet de wijze waarop eiser thans ge-bruikt maakt van de aan hem verleende vergun-ning, maar de vraag of eiser binnen het raam van de APV op enigerlei gebruik kan maken van die vergunning. In dit verband kan voorts niet voorbijgegaan worden aan de omstandigheid dat in de gemeente Hoogeveen wel evenementenborden met sponsoring van McDonalds's voorkomen. Het ligt derhalve op de weg van verweerder om helder te motiveren waarom enerzijds dergelijke uitingen worden toegestaan en waarom anderzijds dergelijke uitingen, gelet op het stelsel van de APV, niet binnen het raamwerk van de aan eiser verleende vergunning mogelijk zijn. De rechtbank is, kortom, van oordeel dat verweerder op zichzelf bevoegd is om de vergunning in te trekken. Hierbij dient verweerder echter rekening te houden met de positie van eiser als houder van een rechtens onaantastbaar geworden vergunning en derhalve op overtuigende wijze, onderbouwd met een gemotiveerd deskundi-genadvies, aan te geven dat sprake is van schadelijk-heid voor de schoonheid van het landschap. Daarbij dient te worden getoetst of de aan eiser verleende vergun-ning - inclusief de daaraan verbonden voorwaar-den - op enigerlei wijze binnen de relevante landschapscriteria kan worden ingepast. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het bestreden be-sluit, wegens strijd met artikel 7:12, tweede lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking komt, zodat het beroep gegrond is. De rechtbank overweegt niettemin nog het volgende. Indien verweerder bij het opnieuw te nemen besluit wederom de intrekking van de vergunning handhaaft, is de rechtbank, gelet op de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat eiser voldoende gecompenseerd kan worden geacht door intrek-king per toekomende datum, te weten 1 juli 2001. De rechtbank merkt in dit verband op dat het eiser niet ontgaan kan zijn dat ver-weerder tot het moment van de vergunningverlening steeds afwijzend heeft gereageerd op verzoeken tot vergunning-verle-ning. Eiser had voorts had kunnen weten dat de Dorps-schoon-verordening verweerder de mogelijkheid bood tot intrek-king van de vergunning in verband met de bescher-ming van het landschap. Daarnaast is de vergunning verleend "tot wederopzegging". Verder biedt de APV een intrekkingsgrond bij gewij-zigde inzich-ten. Eiser kon dus steeds weten dat verweerder op enig moment tot intrekking van de vergunning zou kunnen over-gaan. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat verweerder eiser reeds op 27 oktober 1998 op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot intrekking van de vergunning, kan van verweerder niet gevergd worden dat de investe-ringen die eiser - ondanks de wetenschap dat de vergunning op enig moment ingetrokken zou kunnen worden - heeft gedaan, in meerdere mate gecompenseerd worden dan de wijze waarin ver-weerder daarin thans heeft voorzien. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, begroot op ¦ 1.420,- voor verleen-de rechtsbijstand, en de helft van ¦ 10,14 voor reiskosten. Beslist wordt als volgt. III. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw beslist op het be-zwaarschrift van eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, be-groot op ¦ 1.430,14, en bepaalt dat de gemeente Hoogeveen deze kosten alsmede het door eiser gestorte griffierecht ad ¦ 225,- vergoedt. Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belangheb-bende, hoger beroep instellen bij de Afdeling be-stuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroep-schrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzen-ding van de uitspraak door de grif-fier. Aldus gegeven door mr. J.H. de Wildt, voorzitter en uitgesproken in het openbaar op door mr. J.H. de Wildt, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier. mr. A. Verweij mr. J.H. de Wildt Afschrift verzonden op: typ: mh