
Jurisprudentie
AA9595
Datum uitspraak2001-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01599/99
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01599/99
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Nr. 01599/99
Mr Wortel
Zitting: 28 november 2000
Conclusie inzake:
[Verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. [Verdachte] is door de Rechtbank te Rotterdam, rechtdoende in hoger beroep, wegens overtreding van het bepaalde in artikel 52 van de Algemene Politieverordening Rotterdam veroordeeld tot een geldboete van vijfenzeventig gulden, subsidiair één dag hechtenis.
2. In deze zaak zijn door of namens [verdachte] geen middelen van cassatie voorgesteld.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende.
4. Het cassatieberoep is ingesteld door een ambtenaar van de griffie van de Rechtbank. Daarvoor is aanleiding gevonden in een ter griffie van het Kantongerecht te Rotterdam binnengekomen brief van [betrokkene A]. De strekking van die brief is dat [betrokkene A] tijdens een verkeerscontrole geconfronteerd werd met drie bekeuringen die hij niet heeft begaan. [Betrokkene A] uit in deze brief het vermoeden dat zijn tweelingbroer (dat moet [verdachte] zijn) de overtredingen heeft begaan en bij de politie (adres)gegevens van [betrokkene A] heeft opgegeven, hetgeen in het verleden vaker is gebeurd.
Klaarblijkelijk heeft men ter griffie de zaak uitgezocht en bevonden (zoals voor de hand ligt) dat het gaat om drie veroordelende vonnissen. Twee daarvan zijn in hoger beroep gedane uitspraken. Ter zake daarvan (de onderhavige zaak is er één van, de andere is bij de Hoge Raad bekend onder griffienummer 01687/99) is de brief van [betrokkene A] vervolgens opgevat als een schriftelijke machtiging tot het instellen van cassatie.
5. Dit doet de vraag rijzen of er wel sprake kan zijn van een (geldig ingesteld) cassatieberoep.
6. Een rechtsmiddel dient te worden aangewend door de veroordeelde zelf (die daartoe ter griffie een verklaring moet afleggen, maar onder omstandigheden kan volstaan met het zenden van een aangetekende brief, art. 449 Sv, tenzij er sprake is van detentie, in welk geval de bijzondere regeling van art. 451a Sv geldt), door een advocaat of door een andere, door de veroordeelde gemachtigde persoon. Een advocaat zal moeten kunnen verklaren dat hij bepaaldelijk is gemachtigd (en wordt in dat opzicht op zijn woord geloofd), maar andere gemachtigden dienen een schriftelijke volmacht over te leggen, art. 450 Sv.
7. In de rechtspraak is aanvaard dat niet altijd de hand wordt gehouden aan in de wet opgenomen formele voorschriften. Een door de veroordeelde geschreven brief waarin hij te kennen geeft bezwaar te maken tegen een uitspraak kan als een voor de griffier bestemde bijzondere volmacht worden aangemerkt, vgl. HR NJ 1988, 352.
De Hoge Raad houdt echter wel vast aan de wettelijke eis dat een rechtsmiddel door de verdachte zelf is aangewend, of in ieder geval de daarop gerichte schriftelijke volmacht van de verdachte zelf afkomstig is, vgl. HR 25 maart 1997, griffienr 105.067. Zelfs een advocaat kan niet namens zijn cliënt een derde (medewerker van het eigen kantoor of van de griffie) machtigen, vgl. ook HR NJ 1998, 389.
8. [Betrokkene A] is niet degene die als verdachte is aangemerkt en is veroordeeld. Hij is tot het instellen van cassatie daarom niet bevoegd. Daaruit volgt dat hij evenmin volmacht kon geven aan een griffiemedewerker tot het aanwenden van het rechtsmiddel.
Nu ook overigens niet blijkt dat de griffiemedewerker die cassatie instelde daartoe door [verdachte] schriftelijk is gemachtigd moet het er mijns inziens voor worden gehouden dat door of namens deze persoon geen cassatie is ingesteld, vgl. HR NJ 1979, 224.
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal verstaan dat in deze zaak geen beroep in cassatie is ingesteld.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
23 januari 2001
Strafkamer
nr. 01599/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 oktober 1997, parketnummer
10/603713-94, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Brits Guyana) op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Rotterdam van 23 januari 1995 - de verdachte ter zake van “overtreding van het bepaalde in artikel 52 van de Algemene Politieverordening Rotterdam, strafbaar gesteld bij artikel 130, tweede lid, van die verordening” veroordeeld tot een geldboete van vijfenzeventig gulden, subsidiair één dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door een ambtenaar ter griffie, die verklaarde daartoe blijkens de aan de akte rechtsmiddel gehechte volmacht door [verdachte] te zijn gemachtigd. Middelen van cassatie zijn door of namens de verdachte niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal verstaan dat in deze zaak geen beroep in cassatie is ingesteld.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.1. Blijkens de akte rechtsmiddel kwam op 6 juli 1999 ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam R. Jager, ambtenaar ter voormelde griffie die "daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht" verklaarde namens [verdachte] beroep in cassatie in te stellen tegen het vonnis van 2 oktober 1997, gewezen door de Enkelvoudige Kamer van die Rechtbank.
3.1.2. Aan deze akte is gehecht een kopie van een ongedateerde brief van [betrokkene A], blijkens een daarop gesteld stempel op 6 juli 1999 ingekomen ter griffie van het kantongerecht, inhoudende voorzover te dezen van belang:
"Op 17 mei ben ik aangehouden in Den Haag.
(...)
Uit de steekproef kwamen drie procesverbalen die op mijn naam stonden. Naar mijn mening zijn deze bekeuringen niet door mij begaan.
(...)
De derde bekeuring is van zondag 13 februari 1994 om 16.00 's middags te Rotterdam.
(...)
Deze bekeuring staat voor plassen op straat
(...)
Ook hier heb ik weer het vermoeden dat deze toebehoort aan mijn tweelingbroer.
(...)
Ik schrijf U deze brief omdat ik dit graag uitgezocht wil hebben”.
3.2. Ingevolge de art. 449, eerste lid, en 450, aanhef en onder b, Sv kan namens de verdachte beroep in cassatie worden ingesteld door een verklaring op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven af te leggen door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Dat brengt mee dat vorenbedoelde verklaring dient te worden afgelegd door iemand die daartoe door de verdachte zelf is gemachtigd.
3.3. Aangezien uit het hiervoor onder 3.1 weergegevene niet blijkt dat R. Jager bij een door de verdachte gegeven bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd om namens hem beroep in cassatie in te stellen, kan de verdachte niet in dat beroep worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 januari 2001.