Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9612

Datum uitspraak2001-01-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/983
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WS Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 99/983 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : de sectordirecteur middelen van de gemeente Steenwijk aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag soort belasting : parkeerbelasting tijdstip : 16 december 1998, 13.50 uur mondelinge behandeling : op 21 december 2000 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier waarbij verschenen : belanghebbende waarbij niet verschenen : de ambtenaar, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen gronden: 1. Volgens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting worden nageheven. De onderhavige parkeerbelasting moet op aangifte worden voldaan, als hoedanig alleen in aanmerking komt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerautomaat met inachtneming van de voorschriften bedoeld in artikel 234, lid 2, van de Gemeentewet. Tot die voorschriften kan behoren, dat het uit de automaat verkregen parkeerkaartje achter de voorruit van het voertuig zichtbaar moet zijn. 2. Belanghebbende voert aan dat hij zijn Opel Omega met kenteken AA-00-BB om 13.20 uur geparkeerd had op de parkeerplaats aan de a-straat te Steenwijk, daarvoor een parkeerkaartje getrokken en op het dashboard voor de voorruit gelegd had, waar het bij zijn terugkeer nog steeds lag. 3. Op de ambtenaar rust de last te bewijzen dat de belasting niet op de voorgeschreven wijze op aangifte was voldaan en tevens niet was betaald. In de overgelegde niet-ondertekende ‘op ambtsbelofte’ opgemaakte aanslaggegevens van 9 augustus 1999 is het ‘feit’ omschreven als ‘een voertuig heeft geparkeerd bij een parkeerautomaat met kaarten zonder aanbrengen kaart op voorgeschreven wijze’. Die gegevens houden geen bevestiging in van de stelling van de ambtenaar dat de betrokken parkeercontroleur alleen een ‘op de kop’ geplaatst parkeerkaartje in het voertuig heeft aangetroffen en daarvan een aantekening heeft gemaakt. 4. Tegenover de stellige, herhaalde en in dezen geloofwaardige bewering van belanghebbende dat hij de belasting op aangifte heeft voldaan op de onder 0 bedoelde wijze, welke bewering hij heeft ondersteund met de in bezwaar en beroep overgelegde kopie van een parkeerkaartje en het tonen van het origineel daarvan ter zitting, is de ambtenaar niet in het van hem verlangde bewijs geslaagd. 5. De ambtenaar voert in het vertoogschrift aan, dat de juistheid van het gestelde achteraf niet is te controleren en dat daarom besloten is ‘dergelijke bezwaarschriften’ alleen dan gegrond te verklaren als de parkeercontroleur een aantekening maakt van het constateren van een onleesbaar parkeerkaartje en de bezwaarmaker tenminste het parkeerkaartje overlegt alsmede een getuigenverklaring waaruit blijkt dat dit kaartje daadwerkelijk door hem is gekocht. Voor zover de ambtenaar met dit laatste de mogelijkheid wil openhouden dat belanghebbende - zoals het door hem kennelijk is opgevat - anders dan door voldoening van de verschuldigde belasting op aangifte aan een kaartje is gekomen, heeft het volgende te gelden. Het kaartje ruimt geen plaats in voor vermelding van een kenteken of ander kenmerkend gegeven van het voertuig of van de parkeerder. Op hetgeen op de parkeerkaartjes wordt afgedrukt heeft belanghebbende, naar valt aan te nemen, geen invloed kunnen hebben. De genoemde mogelijkheid, waarvan het gebruik frauduleus zou zijn, en de omstandigheid dat hij die mogelijkheid niet kan ontzenuwen met een ‘getuigenverklaring’, kunnen niet worden tegengeworpen aan belanghebbende. 6. Het beroep is gegrond. De naheffingsaanslag kan niet in stand blijven. proceskosten: Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven, geen proceskosten te hebben waarin hij veroordeling van de ambtenaar verlangt. beslissing: Het gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de ambtenaar alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag; - gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ¦ 50,- te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 4 januari 2001 door mr N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 januari 2001 Het is mogelijk dat de mondelinge uitspraak wordt vervangen door een schriftelijke. Ieder van de partijen kan daar het gerechtshof om verzoeken binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak. Van de verzoeker wordt een griffierecht van ¦ 150 geheven. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open.