Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9705

Datum uitspraak2001-01-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00182/00
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 00182/00, 00183/00, 00184/00 Mr Machielse Zitting 28 november 2000 Conclusie inzake: [Verdachte] Edelhoogachtbaar College, De kantonrechter te Rotterdam heeft verdachte op 31 augustus 1998 voor meerdere verkeersovertredingen veroordeeld, maar bepaald dat geen straf of maatregel zal worden toegepast. Tegen die veroordeling is cassatie ingesteld. Mr D.V.A. Brouwer en mr J.M. Sjöcrona, advocaten te 's-Gravenhage, hebben een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie. De schriftuur richt zich enkel op het vonnis voor zover dat betrekking heeft op de zaak met nummer 00184/00, welke zaak in feitelijke instantie parketnummer 10.601.872/98 heeft gekregen. De Hoge Raad zal aan de beoordeling van de middelen niet kunnen toekomen. De cassatieakte meldt immers dat het rechtsmiddel namens verdachte is ingesteld per brief door mr M. Aukema, die - zo blijkt uit de stukken - verdachte als advocaat voor de kantonrechter heeft bijgestaan. Cassatie wordt volgens art.449 Sv e.v. ingesteld door het afleggen van een verklaring, waarvan een akte wordt opgemaakt. Die verklaring moet mondeling worden afgelegd en vereist persoonlijke verschijning van degene die het rechtsmiddel wil aanwenden, behoudens waar de wet een uitzondering biedt. De wet voorziet niet in een uitzondering voor de advocaat die namens zijn cliënt een rechtsmiddel wil aanwenden. Een advocaat kan niet in die hoedanigheid per brief cassatie instellen.(1) Het cassatieberoep is mitsdien niet ontvankelijk. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 HR NJ 1985,910; HR NJ 1989,416; HR NJ 1997,93.


Uitspraak

30 januari 2001 Strafkamer nr. 00182/00 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Kantonrechter te Rotterdam van 31 augustus 1998, parketnummer 10/601871-98, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak De Kantonrechter heeft de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. J.M. Sjöcrona, advocaten te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 3.1. De artikelen 449 e.v. Sv regelen de wijze waarop gewone rechtsmiddelen moeten worden aangewend. Ingevolge art. 450, aanhef en onder a, Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel ook geschieden door een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Ingevolge art. 449, eerste lid, Sv moet het rechtsmiddel worden aangewend door een verklaring, af te leggen op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven, van het afleggen van welke verklaring ingevolge art. 451, eerste lid, Sv door de griffier een akte wordt opgemaakt die hij met degene die de verklaring aflegt ondertekent. 3.2. Uit het verband tussen de zo-even genoemde wettelijke bepalingen volgt dat bedoelde verklaring mondeling moet worden afgelegd, hetgeen de persoonlijke verschijning van degene die het rechtsmiddel wil aanwenden, vereist. 3.3. Tot de stukken van het geding behoort een “akte rechtsmiddel” die het volgende inhoudt: "Op 11 september 1998 kwam ter griffie van het kantongerecht te Rotterdam een schrijven binnen van mr. M. Aukema om namens verdachte: naam [..], voornaam [..], (...) betreffende het instellen van cassatie tegen het vonnis door de kantonrechter te Rotterdam op 31 augustus 1998 op tegenspraak gewezen tegen [verdachte] voornoemd", welke akte door de Griffier is ondertekend. Hieruit volgt dat mr. Aukema, die blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen van de Kantonrechter advocaat is, niet ter griffie van het Kantongerecht is verschenen, doch bij gewone brief heeft verklaard namens de verdachte hoger beroep in te stellen. De verdachte kan dus niet in het beroep worden ontvangen. 3.4.1. Hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, is overeenkomstig de bestendige rechtspraak van de Hoge Raad. 3.4.2. De huidige tijd wordt onder meer gekenmerkt in technisch opzicht door de ontwikkeling van nieuwe, ook schriftelijke, betrouwbare communicatiemiddelen als fax en e-mail en in maatschappelijk opzicht door het gebruik van dit moderne dataverkeer op steeds toenemende schaal, zulks naast de meer traditioneel bepaalde vormen van schriftelijk verkeer zoals het bezorgen of doen bezorgen van een brief. De omstandigheden dat zowel de traditionele als de moderne vormen van communicatie ten dienste kunnen staan van een vlot, ordelijk en voldoende betrouwbaar verloop van het gegevensverkeer tussen de hiervoor bedoelde professionele deelnemers en de griffie met betrekking tot het instellen van rechtsmiddelen en dat daarbij voldoende mogelijkheden van onderzoek aanwezig zijn om zo nodig te controleren of aan de wettelijke vereisten voor het instellen van een rechtsmiddel is voldaan, zouden een aanleiding vormen om deze rechtspraak te heroverwegen. 3.4.3. De Hoge Raad is evenwel van mening bij die rechtspraak te moeten blijven op grond van het navolgende. Op 1 februari 1998 is in werking getreden de Wet van 15 januari 1998, Stb. 1998, 31, waarbij onder meer art. 408a en het tweede lid van art. 450 in het Wetboek van Strafvordering zijn ingevoegd. Die bepalingen beogen de mogelijkheid te scheppen dat, indien het hoger beroep wordt ingesteld onder meer door een gemachtigde, zoals de advocaat, aan deze aanstonds een oproeping van de verdachte wordt uitgereikt om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen ten einde in hoger beroep terecht te staan, in welk geval de oproeping geldt als ware zij in persoon betekend. De wetgever heeft aldus bij de totstandkoming van deze recente wettelijke regeling tot uitgangspunt genomen dat de gemachtigde bij het instellen van hoger beroep persoonlijk ter griffie verschijnt. Onder die omstandigheden acht de Hoge Raad zich niet vrij om door een heroverweging van zijn vaste rechtspraak te bewerkstelligen dat dit uitgangspunt niet langer zou gelden. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie, J.P. Balkema en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 januari 2001. Nr. 00182/00, 00183/00, 00184/00 Mr Machielse Zitting 28 november 2000 Conclusie inzake: [Verdachte] Edelhoogachtbaar College, De kantonrechter te Rotterdam heeft verdachte op 31 augustus 1998 voor meerdere verkeersovertredingen veroordeeld, maar bepaald dat geen straf of maatregel zal worden toegepast. Tegen die veroordeling is cassatie ingesteld. Mr D.V.A. Brouwer en mr J.M. Sjöcrona, advocaten te 's-Gravenhage, hebben een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie. De schriftuur richt zich enkel op het vonnis voor zover dat betrekking heeft op de zaak met nummer 00184/00, welke zaak in feitelijke instantie parketnummer 10.601.872/98 heeft gekregen. De Hoge Raad zal aan de beoordeling van de middelen niet kunnen toekomen. De cassatieakte meldt immers dat het rechtsmiddel namens verdachte is ingesteld per brief door mr M. Aukema, die - zo blijkt uit de stukken - verdachte als advocaat voor de kantonrechter heeft bijgestaan. Cassatie wordt volgens art.449 Sv e.v. ingesteld door het afleggen van een verklaring, waarvan een akte wordt opgemaakt. Die verklaring moet mondeling worden afgelegd en vereist persoonlijke verschijning van degene die het rechtsmiddel wil aanwenden, behoudens waar de wet een uitzondering biedt. De wet voorziet niet in een uitzondering voor de advocaat die namens zijn cliënt een rechtsmiddel wil aanwenden. Een advocaat kan niet in die hoedanigheid per brief cassatie instellen.(1) Het cassatieberoep is mitsdien niet ontvankelijk. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 HR NJ 1985,910; HR NJ 1989,416; HR NJ 1997,93.