Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9803

Datum uitspraak2000-11-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers1154/1992
Statusgepubliceerd


Uitspraak

d.d. 29 november 2000. De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake: rolnr. 1154/92 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aannemingsbedrijf Hoondert Kwadendamme B.V., gevestigd te Baarland, gemeente Borsele, hierna te noemen: Kwadendamme, eiseres, procureur: mr. C.T.E. Nuis, tegen: de coöperatieve Coöperatieve Rabobank Heinkenszand B.A., gevestigd te Heinkenszand, gemeente Borsele, hierna te noemen: Rabobank, gedaagde, procureur: mr. C.H. Brinkman. 1. Het verdere procesverloop Dit blijkt uit de navolgende stukken: -het tussen partijen gewezen tussenvonnis d.d. 29 maart 1995, -de akte uitlating, tevens wijziging casu quo vermeerdering van eis van Kwaden- damme d.d. 26 april 1995, -de antwoord-akte na tussenvonnis van Rabobank d.d. 30 augustus 1995, -de akte van Kwadendamme d.d. 13 oktober 1999, -de antwoordakte van Rabobank d.d. 12 januari 2000, -de akte houdende vermeerdering van eis van Kwadendamme d.d. 24 mei 2000. Ter rolzitting van 13 september 2000 heeft Rabobank meegedeeld af te zien van het nemen van een akte naar aanleiding van de vermeerdering van eis door Kwa- dendamme. Ter rolzitting van 4 oktober 2000 is vervolgens op verzoek van partijen uitspraak bepaald op 29 november 2000. Door partijen zijn producties in het geding gebracht. 2. De verdere feiten 2.1 Bij vonnis van de kantonrechter te Middelburg d.d. 20 juni 1994 is de vorde- ring van [een werknemer van Kwadendamme] op Kwadendamme afgewezen; dit vonnis is door deze rechtbank bekrachtigd op 26 april 1996. 2.2 Het vonnis van deze rechtbank van 26 april 1996 is door de Hoge Raad vernietigd met verwijzing van de zaak ter verdere berechting naar het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit gerechtshof heeft bij arrest van 3 juni 1999 het vonnis van de kantonrechter te Middelburg van 20 juni 1994 vernietigd en -opnieuw recht- doende- Kwadendamme -onder meer- veroordeeld aan [een werknemer van Kwadendamme] te vergoeden de door hem tengevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede om aan [een werknemer van Kwadendamme] een bedrag van f. 50.000,-- als voorschot op de schadevergoeding te betalen. Kwadendamme heeft aan [een werknemer van Kwadendamme] inmiddels het voorschot betaald. 3. De verdere beoordeling van het geschil 3.1 Tegen de door Kwadendamme gedane vermeerderingen van eis heeft Rabo- bank zich niet op de bij de wet voorgeschreven wijze verzet, zodat de rechtbank bij de verdere beoordeling van het geschil uit zal gaan van de aldus gewijzigde eis. 3.2 Als uitvloeisel van de uitspraken van deze rechtbank van 1 december 1993 en 29 maart 1995 dient er van te worden uitgegaan, dat Rabobank jegens Kwaden- damme aansprakelijk is voor de schade die Kwadendamme bij Roelofs Assura- deuren B.V. te Rotterdam zou hebben kunnen claimen uit hoofde van een geldig afgesloten aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen in verband met een aan [een werknemer van Kwadendamme] overkomen ongeval, waarvoor zij -Kwadendamme- als werkgever aansprakelijk is. Naar tussen partijen vaststaat maken van een dergelijke verzekering onderdeel uit de Voorwaarden van verzekering (AVB 84). 3.3 Rabobank wijst met een beroep op het bepaalde in artikel 3 onderdeel a van die AVB 84 de aanspraken van Kwadendamme af. Rabobank stelt daartoe dat van dekking uitgesloten is die schade die met opzet is veroorzaakt en dat daarvan sprake is, indien de verzekeringnemer, in casu Kwadendamme, merkelijke schuld heeft aan de schadegebeurtenis, in dit geval een aan [een werknemer van Kwadendamme] overkomen arbeidsongeval. Volgens Rabobank is daarvan, getuige het proces- verbaal van de Arbeidsinspectie d.d. 23 oktober 1991, in de onderhavige kwestie sprake, omdat Kwadendamme de veiligheidsvoorschriften met voeten heeft getre- den. Rabobank verwijst verder naar het arrest van het gerechtshof te 's-Graven- hage d.d. 3 juni 1999, waaruit blijkt dat Kwadendamme jegens [een werknemer van Kwadendamme] veiligheidsnormen heeft geschonden. 3.4 Kwadendamme stelt tegenover de beweringen van Rabobank, dat het proces- verbaal van de Arbeidsinspectie d.d. 23 oktober 1991 niet als onweerlegbare waarheid kan gelden nu een daarop gebaseerde tenlastelegging heeft geleid tot een vrijspraak door de Economische Politierechter te Middelburg, dat haar medewer- kers waren geïnstrueerd hoe de werkzaamheden dienden te worden uitgevoerd en dat zij daarbij gebruik dienden te maken van de in ruime mate op het dak aanwe- zige loopplanken, waaronder een schaarlift was aangebracht, en dat [een werknemer van Kwadendamme] om onbegrijpelijke reden op een zeker moment elders en zeker 8 meter verwijderd van de werkplek over het dak is gaan lopen. 3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat Kwadendamme geen recht op verzeke- ringsuitkeringen heeft, indien sprake is van opzet in de betekenis van merkelijke schuld zoals bedoeld in artikel 3 lid a AVB. 3.6 Omtrent de vraag of daarvan sprake is overweegt de rechtbank als volgt. Uit de omstandigheid, dat Kwadendamme (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de veroordeling bij voormeld arrest van 3 juni 1999 van het gerechtshof te 's-Graven- hage leidt de rechtbank af, dat Kwadendamme in dat arrest heeft berust. Aan dat arrest is (mede) ten grondslag gelegd de overweging, dat Kwadendamme jegens [een werknemer van Kwadendamme] zodanig is tekortgeschoten, dat Kwadendamme dientengevolge aansprakelijk is voor de door [een werknemer van Kwadendamme] geleden en nog te lijden schade. Het gerechtshof heeft zich hierbij gebaseerd op het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, alsmede op tegenover een lid van het hof afgelegde getuigenverklaringen. Uit dat rapport en die verklaringen maakt de rechtbank op, dat bij het aanbrengen van een dak op een loods te Goes onder leiding en verantwoordelijkheid van een van de directeuren van Kwadendamme werkzaamheden werden verricht. Deze aldus onder leiding en verantwoordelijkheid van die directeur verrichte werkzaamheden dienen te worden beschouwd als eigen gedragingen van Kwaden- damme en behoren ook als zodanig aan Kwadendamme te worden toegerekend. 3.7 Uit dat rapport en die verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat bij het uitvoeren van bedoelde werkzaamheden geen gebruik werd gemaakt van veiligheidsmiddelen, die het vallen van de werknemers van de met dakplaten te beleggen dakspanten afdoende konden voorkomen. Hoewel Kwadendamme een hoogwerker geplaatst had in en nabij de werkplekken waardoor de werknemers bij een val niet ver naar beneden konden vallen is dat ten aanzien van [een werknemer van Kwadendamme] in elk geval ontoereikend gebleken. Hieraan doet niet af, dat die [een werknemer van Kwadendamme] verder van zijn werkplek dan door Kwadendamme verwacht is terechtgekomen. Gelet op de beperkte veiligheidsmaatregelen mocht van Kwadendamme verlangd worden dat zij [een werknemer van Kwadendamme] daarvan, anders dan door waarschuwend tegen hem op te treden, weerhield. Uit die stukken blijkt verder dat een adequate voorziening tegen naar beneden vallen, te weten het gebruik van veiligheidsgordels en vanglijnen, te treffen was. Weliswaar betekende dat een verlenging van de duur of een bemoeilijking van de uit te voeren werkzaamheden,. doch dat had voor Kwadendamme geen reden mogen zijn daarvan af te zien of goed te vinden dat die middelen niet werden gebruikt door de werknemers. Dit klemt temeer nu uit bedoelde stukken blijkt dat voordat het ongeval met [een werknemer van Kwadendamme] zich voordeed reeds eerder een werknemer van Kwadendamme bij het uitvoeren van werkzaamheden aan een dak van een loods naar beneden was gevallen en (ernstig) gewond was geraakt. Juist deze omstandigheid had voor Kwadendamme reden moeten zijn zich te bezinnen op de door haar gehanteerde werkwijze aan daken van loodsen en zonodig afdoende maatregelen tegen naar beneden vallen te treffen. 3.8 In de stukken is niet gebleken dat Kwadendamme zich naar aanleiding van dat eerdere voorval heeft beraden omtrent de omstandigheden waaronder de werk- zaamheden veiliger konden worden verricht. Evenmin is gebleken dat zij ter zake enige wijziging in de tot dan toe gehanteerde werkwijze heeft aangebracht. De rechtbank leidt hieruit af, dat Kwadendamme is voortgegaan met de wijze van werken aan het dak van een loods en daarbij geen bijzondere of aanvullende maatregelen heeft getroffen ter bescherming van haar werknemers, terwijl zij wist dat de kans op het naar beneden vallen van een van haar werknemers zich zou kunnen herhalen. Onder deze omstandigheden moet Kwadendamme gezegd worden een als merke- lijk aan te duiden schuld te hebben aan het ontstaan van het schadegeval, waar- voor zij vergoeding zou hebben geclaimd ware zij verzekerd geweest overeen- komstig de AVB 84. 3.9 Als hiervoor reeds overwogen zou Kwadendamme de onder 3.8 laatste zin bedoelde vergoeding hebben moeten ontberen in verband met het bepaalde in artikel 3 lid a van die AVB 84. Gevolg daarvan is dat Rabobank evenmin een op dat artikel(onderdeel) gebaseerde schadevergoeding aan Kwadendamme verschuldigd is, zodat de vordering van Kwadendamme dient te worden afgewezen. Aan een bespreking van de overige weren van Rabobank komt de rechtbank aldus niet toe. 3.10 Als de in het ongelijk gestelde partij dient Kwadendamme te worden verwe- zen in de kosten van dit proces. 4. De beslissing De rechtbank: - wijst de vordering van Kwadendamme af, - veroordeelt Kwadendamme in de kosten van dit proces, aan de zijde van Rabobank gevallen en tot deze uitspraak begroot op f. 250,-- aan verschotten en f. 3.870,-- aan procureurssalaris. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.P. van Alphen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.