
Jurisprudentie
AA9861
Datum uitspraak2001-01-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 98/751
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 98/751
Statusgepubliceerd
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 98/751					31 januari 2001
	6000
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Stichting Bloembollenkeuringsdienst, te Lisse, verweerder,
gemachtigde: mr B.J. van Putten, werkzaam bij verweerder.
1.	De procedure
Op 14 juli 1998 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij 
beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 juni 1998. 
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op een door appellant ingediend bezwaarschrift 
tegen de uitslag van een zogenoemde "Elisatoets".
Verweerder heeft op 17 november 1998 een verweerschrift ingediend.
Op 13 december 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaats gehad, waarbij partijen hun 
standpunt nader hebben uiteengezet.
2.	De grondslag van het geschil
2.1	Artikel 7, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet luidt als volgt:
"	Art. 7. -1. Indien bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit regelen zijn 
gesteld omtrent keuring van produkten kunnen daarbij merken, tekenen of 
bewijsstukken worden vastgesteld als uitsluitend bestemd om door of vanwege 
de daartoe gerechtigde op produkten of op hun verpakking te worden 
aangebracht, dan wel bij die producten te worden gevoegd." 
Artikel 8, eerste en tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet luiden als volgt:
"	Art. 8. -1. In een landbouwkwaliteitsbesluit kunnen een of meer 
privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden 
belast met het toezicht op de naleving door de bij hen aangeslotenen van bij of 
krachtens dat besluit gestelde regelen.
Art. 8. -2. In een landbouwkwaliteitsbesluit kunnen een of meer 
privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden 
belast met de keuring, bedoeld in artikel 7, of met het toezicht daarop. Zij 
kunnen daarbij tevens bevoegd worden verklaard tot het uitreiken van merken, 
tekenen of bewijsstukken, in hetzelfde artikel bedoeld."
Artikel 14 van de Landbouwkwaliteitswet luidt als volgt:
"	Art. 14. Tegen een besluit van Onze Minister of van Onze Minister en Onze 
Ministers, wie het mede aangaat, tezamen, krachtens een 
landbouwkwaliteitsbesluit genomen, tot verlening, weigering of intrekking van 
een vergunning of ontheffing, kan een belanghebbende beroep instellen bij het 
College van Beroep voor het bedrijfsleven. Gelijk beroep staat open tegen 
zodanige besluiten van controle-instellingen."
Bij het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen van 24 november 1980 (Stb. 632, datum 
inwerkingtreding 1 augustus 1981) is onder meer het volgende bepaald:
"	Artikel 5
1. Bloembollen van door onze Minister aan te wijzen cultuurgewassen, soorten 
of rassen die overeenkomstig hiertoe door hem gestelde nadere regelen zijn 
behandeld, kunnen worden voorzien van een krachtens artikel 8 hiervoor 
vastgesteld merk.
(.)
Artikel 7
Onderworpen aan een keuring, volgens door Onze Minister te stellen regelen, 
zijn
a. bloembollen waarvoor nadere regelen op grond van artikel 2 zijn gesteld;
b. bloembollen waarvoor een merk als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt 
gebruikt.
Artikel 8
1. Onze Minister kan merken, tekenen en bewijsstukken vaststellen, als 
bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet, welke kunnen verschillen naar ras, 
soort, cultuurgewas, behandeling of kwaliteitsklasse van de bloembollen. 
(.)
Artikel 11 
De Stichting Bloembollenkeuringsdienst te Hillegom:
- is belast met het toezicht op de naleving door de bij haar aangeslotenen van 
het bij of krachtens dit besluit bepaalde; 
- is belast met de keuring als bedoeld in artikel 7;
- is bevoegd tot het uitreiken van de merken, tekenen of bewijsstukken, 
bedoeld in de artikelen 5 en 8."
2.2	Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten 
en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft op enig moment een monsterkeuring verricht met betrekking tot 
een partij tulpen van appellant, waarbij een zodanig percentage tulpenmoza‹ekvirus is 
geconstateerd dat deze partij niet kon worden gekwalificeerd in de hoogste 
kwaliteitscategorie. 
- Na bedenkingen van appellant heeft verweerder bij brief van 22 april 1998 aan 
appellant medegedeeld dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de 
betrouwbaarheid van de uitslag van bovengenoemde monsterkeuring en dat deze 
uitslag komt te vervallen. Bij deze brief is voorts medegedeeld dat de klassering van 
de desbetreffende partij zal gebeuren op basis van de bevindingen van de 
keurmeester in de veldkeuring en dat daarnaast na het rooien van de partij een 
bollenmonster zal worden genomen, welk monster zal worden getoetst op de 
aanwezigheid van het tulpenmoza‹ekvirus. De uitkomst van deze toetsing zal mede 
bepalend zijn voor de maximaal haalbare klasse van de partij.
- Appellant heeft bij brief van 28 april 1998 gereageerd op de brief van verweerder van 
22 april 1998.
- Verweerder heeft bij brief van 6 mei 1998 aan appellant medegedeeld dat hij geen 
aanleiding ziet om zijn beslissing van 22 april 1998 te herzien, waarbij aan appellant 
verder is medegedeeld dat indien hij zich met dit besluit niet kan verenigen, de 
mogelijkheid van bezwaar openstaat.
- Appellant heeft bij brief van 8 mei 1998 een bezwaarschrift ingediend tegen de 
uitslag van de zogenoemde "Elisatoets". 
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij aan appellant is 
medegedeeld dat tegen deze beslissing beroep open staat bij het College.
3.	De beoordeling van het geschil
Artikel 14 van de Landbouwkwaliteitswet beperkt de mogelijkheid van beroep bij het 
College tot besluiten, krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit genomen, tot verlening, 
weigering of intrekking van een vergunning of ontheffing. Het bestreden besluit houdt niet 
een zodanig besluit in. Het College is dus niet bevoegd kennis te nemen van het 
onderhavige geschil. Dientengevolge zal het College het beroepschrift doen doorzenden 
aan de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan appellant zijn woonplaats heeft, zijnde 
de rechtbank Alkmaar.
 
4.	De beslissing
Het College:
- verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen;
- draagt de griffier op het beroepschrift door te zenden aan de
  rechtbank Alkmaar, sector bestuursrecht.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.A. van der Ham en mr C.J. Borman in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2001.
w.g. D. Roemers				w.g. R.P.H. Rozenbrand
 

