Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9878

Datum uitspraak2001-01-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 99/609
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 99/609 31 januari 2001 7200 Uitspraak in de zaak van: NVC International B.V., te Oldenzaal, appellante, gemachtigde: mr G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, tegen het Productschap Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder, gemachtigden: mr M.R. Bierling en mr Ch.M. den Hoed, beiden werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 19 juli 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 juni 1999. Bij dit besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het op 20 januari 1999 namens appellante gemaakte bezwaar tegen verweerders beslissing van 8 december 1998, volgens welke beslissing van appellante een ten onrechte betaalde restitutie van fl. 204.816,41, verhoogd met een administratieve boete van 20%, wordt teruggevorderd. Verweerder heeft op 27 december 1999 een verweerschrift ingediend. Op 25 oktober 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen. Verweerder heeft bij schrijven van 25 oktober 2000 nadere stukken in het geding gebracht. Appellantes gemachtigde heeft na kennisname hiervan commentaar gegeven in een brief van 14 november 2000. Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven voortzetting van de behandeling ter nadere zitting achterwege te laten en heeft het College het onderzoek gesloten. 2. De beoordeling Naar ter zitting bevestigd is, is het besluit van 8 december 1998 op diezelfde dag door verweerder aan appellante verzonden. Gelet op de in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van zes weken, ingaand op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (in casu: aan appellante is verzonden), kon uiterlijk op 19 januari 1999 tegen het besluit van 8 december 1998 bezwaar worden gemaakt. Het op 20 januari 1999 gedateerde bezwaarschrift, dat op diezelfde dag aan verweerder gefaxt en per post verzonden is, is dan ook na het verstrijken van de wettelijk daarvoor gestelde termijn ingediend. Van enige bijzondere reden voor deze termijnoverschrijding is het College noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting gebleken. Gelet hierop had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het bestreden besluit, dat niet een zodanige niet-ontvankelijkverklaring inhoudt, komt dus voor vernietiging in aanmerking. Zelf voorziende zal het College appellantes bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Het College acht voorts termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld. 3. De beslissing 4. Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - verklaart appellantes bezwaar niet-ontvankelijk; - veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellante, vastgesteld op fl. 1.420,-- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden); - bepaalt, dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad fl. 450,-- (zegge: vierhonderdenvijftig gulden) vergoedt. Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.A. van der Ham en mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2001. w.g. D. Roemers w.g. A. Bruining