Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9941

Datum uitspraak2001-02-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers1303/98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Parketnummer: 1303/98 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd Nieuw Vosseveld in de Extra beveiligde Inrichting, unit 5, heeft de vierde kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a en overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. terzake dat hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 1997 tot en met 9 november 1997 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen, althans in Nederland en/of te Istanbul, althans in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade Sadik Suleyman Öge van het leven heeft beroofd; verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander of anderen in die periode in Gilze, gemeente Gilze-Rijen, althans in Nederland, die moord beraamd; verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander of anderen instructies en/of opdrachten met betrekking tot dat misdrijf gegeven en/of laten geven (aan met name ene [mededader] en/of ene [mededader] en/of aan ene [mededader] en/of aan een niet nader bekende man uit Bitlis (Turkije); (één van) verdachtes mededader(s) heeft op 9 november 1997 in Istanbul, Turkije, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een pistool, althans een schietwapen één of meer kogels op (het hoofd van) die Öge afgevuurd, tengevolge waarvan die Öge is overleden. (dossier 1) artikel 289 juncto 47.1.1. Wetboek van Strafrecht althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt: terzake dat een ander of anderen (ene [mededader] en/of ene [mededader] en/of ene [mededader] en/of een niet nader bekende man uit Bitlis (Turkije)) op of omstreeks 9 november 1997 te Istanbul (Turkije) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade Sadik Suleyman Öge van het leven heeft/hebben beroofd door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een pistool, althans een schietwapen één of meer kogels op (het hoofd van) die Öge af te vuren, tengevolge waarvan die Öge is overleden welk vorenomschreven feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 28 oktober 1997 tot en met 9 november 1997 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen, althans in Nederland en/of te Istanbul, althans in Turkije opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door gelden ter financiering van (de voorbereiding van) dat vorenomschreven misdrijf aan die ander of anderen ter beschikking te stellen en/of te laten stellen en/of door aan die ander of anderen betaling van een geldsom als beloning te beloven en/of te laten beloven en/of door die ander of anderen (indirect) met (zware) straf te (laten) bedreigen. (dossier 1) artikel 289 juncto 47.1.2. Wetboek van Strafrecht 2. dat hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 25 oktober 1997 tot en met 27 januari 1998 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen, althans in Nederland, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften [mededader] en/of één of meer andere personen heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het (in Kentucky, USA en/of Vancouver) tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een ander of anderen, te weten Kamyar Cyrus [@] en/of een groep of groepen van vijf, vier of drie personen, althans een groep of groepen van meerdere personen die op een of meer tijdstippen in genoemde periode ter beveiliging of afscherming van die Maboub (op diens werklocatie) begeleidde(n), van het leven beroven; verdachte heeft toen en daar a/ (met betrekking tot Kentucky, USA): gegevens met betrekking tot die K.C. [@] (met name het adres van diens werkplek en/of telefoonnummer(s) en/of het faxnummer behorend bij die werkplek en/of een kopie van de identiteitskaart van die K.C. [@] en/of een kopie van het paspoort van die [@]) aan die [mededader] en/of aan één of meer anderen verstrekt en/of laten verstrekken en/of (extra) gelden ter financiering van (de voorbereidingen van) die voorgenomen moord aan die [mededader] en/of één of meer anderen ter beschikking gesteld of laten stellen en/of aan die [mededader] en/of één of meer anderen betaling van een geldsom als beloning voor die (te plegen) moord beloofd of laten beloven. en/of verdachte heeft (vervolgens) b/ (met betrekking tot Vancouver, Canada) het verblijfsadres van die [@] (West Tender Street 921) en/of het telefoonnummer van dat adres verstrekt aan die [mededader] en/of één of meer anderen en/of aan die [mededader] en/of één of meer anderen betaling van een geldsom als beloning voor die te plegen moord beloofd of laten beloven; (dossier 3) artikel 46a Wetboek van Strafrecht 3. primair terzake dat hij in of omstreeks de periode van 22 november 1997 tot en met 30 november 1997 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, althans in Nederland en/of te Istanbul, althans in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een persoon genaamd [gegijzelde] (alias [gegijzelde]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden, met het oogmerk één of meer anderen, te weten familieleden en/of bekenden van die [gegijzelde] te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een (heroïne)schuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) deze vrijheidsberoving beraamd en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opdracht gegeven aan één of meer personen om een locatie ten behoeve van die wederrechtelijke vrijheidsberoving te regelen en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) aangegeven dat gijzelhouders voor de uitvoering van het misdrijf beschikbaar waren en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) afspraken inzake de regievoering met betrekking tot de gijzeling gemaakt en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) instructies gegeven en/of overleg gevoerd met betrekking tot de tijdens de gijzeling te voeren onderhandelingen met de familieleden/bekenden van die [gegijzelde] en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gelden ter financiering van de (voorbereidingen van) dat feit en/of als beloning voor het plegen van dat feit ter beschikking gesteld of laten stellen, althans toezeggingen gedaan die kosten voor zijn/hun rekening te nemen en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) één of meer personen opdracht gegeven om die [gegijzelde] in een pand (woning) vast te houden en/of te verhinderen dat die [gegijzelde] dat pand/die woning kon verlaten en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [gegijzelde] (met behulp van één of meer anderen) onder valse voorwendselen naar een restaurant (“Koru”) gelokt of laten lokken (waar hij zou kunnen worden ontmoet en/of vanwaar hij zou kunnen worden weggevoerd) en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [gegijzelde] vastgehouden in een pand/woning en/of verhinderd dat die [gegijzelde] dat pand/die woning vrijelijk kon verlaten. artikel 282a Wetboek van Strafrecht artikel 47.1.1. Wetboek van Strafrecht subsidiair dat [mededader] en/of één of meer anderen in of omstreeks de periode van 27 november 1997 tot en met 30 november 1997, te Istanbul, althans in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [gegijzelde] (alias [gegijzelde]) in een pand (woning) wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden door die [gegijzelde] in dat pand (die woning) vast te houden en/of te verhinderen dat die [gegijzelde] dat pand/die woning kon verlaten, met het oogmerk één of meer anderen (familieleden en/of bekenden van die [gegijzelde]) te dwingen tot betaling van een openstaande (heroïne)schuld, welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 22 november 1997 tot en met 27 november 1997 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende hij verdachte aan een ander of anderen gelden ter financiering van de (voorbereidingen van) dat feit ter beschikking gesteld en/of laten stellen, althans die kosten voor zijn rekening genomen en/of beloofd dat hij die kosten voor zijn rekening zou nemen en/of aan een ander of anderen betaling van een geldsom als beloning beloofd of laten beloven en/of aan een ander of anderen aangegeven dat hij over mensen beschikte die aan de uitvoering van de vrijheidsberoving zouden kunnen meewerken en/of aan een ander of anderen 150.000,- gulden/DM ter beschikking gesteld of laten stellen of toegezegd ter beschikking te stellen of laten stellen opdat met die M. [gegijzelde] (via een “fake-deal”) contact gemaakt kon worden en/of aan een ander of anderen aangegeven dat hij, verdachte, ervoor kon zorgen dat die M. [gegijzelde] zich op een bepaalde plaats zou bevinden (restaurant “Koru”), vanwaar hij, M. [gegijzelde], zou kunnen worden weggevoerd of zou kunnen worden ontmoet en/of aan een ander of anderen informatie verstrekt met betrekking tot de wijze waarop de vrijheidsberoving moest en/of zou kunnen worden voorbereid of uitgevoerd. (dossier 4) art. 282a lid 1 juncto art. 47.1.2. Wetboek van Strafrecht 4. terzake dat verdachte in of omstreeks de periode van 9 november 1997 tot en met 9 januari 1998 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 23 kilogram, althans ongeveer 20 kilogram heroïne, in ieder geval een hoeveelheid van een stof bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (diacetylmorfine) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (niet zijnde een hoeveelheid van 20 kg heroïne bestemd voor [mededader], althans voor een ander dan hem, verdachte), voor te bereiden en/of te bevorderen één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daar behulpzaam bij te zijn en/of om zich en/of (een) ander(en) daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat die bestemd was/waren voor het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk met betrekking tot die heroïne gelden (ter financiering van de aankoop en/of het transport van die heroïne), ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen (aan met name [mededader] [mededader]) en/of instructies verstrekt aan één of meer (zich in Turkije bevindende) personen (met name aan Nori [mededader] en/of ene [mededader] en/of ene [mededader]) en/of contacten gelegd en/of onderhouden met (tussenpersonen van) één of meer koerier(s) en/of contacten gelegd en/of onderhouden met (tussenpersonen van) één of meer leveranciers, één en ander tot overdracht en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van die heroïne te komen. (dossier 6) artikel 10a Opiumwet artikel 47 Wetboek van Strafrecht 5. primair dat hij in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 februari 1998 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen en/of te Lieshout en/of te Amsterdam althans in Nederland door het verschaffen van inlichtingen heeft gepoogd een ander, te weten [mededader] [mededader], te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer anderen, te weten Malkoc en/of @ van het leven beroven, hierin bestaande dat verdachte aan [mededader] [mededader] het door verdachte veronderstelde oogmerk/voornemen van die@ en/of Malkoc, te weten de uitvoering van de liquidatie van hem, verdachte, heeft kenbaar gemaakt en/of die [mededader] informatie heeft verstrekt met betrekking tot de wijze waarop het om het leven brengen van die@ en/of Malkoc kon/moest worden voorbereid en/of uitgevoerd. (dossier 8) artikel 46a Wetboek van Strafrecht subsidiair hij in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 februari 1998 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen en/of Lieshout en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (met name met [mededader] [mededader] en/of Irfan Güzel), althans alleen Malkoc en/of @ opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die wederrechtelijke vrijheidsberoving beraamd en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in een afgescheiden ruimte van of behorende bij Koffiehuis Atlas te Amsterdam, althans van een horecagelegenheid, onder bedreiging van een pistool, althans een (op een) schietwapen (gelijkend voorwerp) verhinderd dat die Malkoc en/of@ (vrijelijk) die ruimte konden verlaten en/of die Malkoc en/of die@ aldaar vastgehouden en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) instructies en/of aanwijzingen gegeven en/of informatie verstrekt met betrekking tot de wijze waarop die vrijheidsberoving (verder) kon en/of moest worden voorbereid of uitgevoerd. (dossier 8) artikel 282 juncto artikel 47 Wetboek van Strafrecht. 6. terzake dat hij, in of omstreeks de periode van 22 september 1997 tot en met 27 maart 1998 te Gilze, gemeente Gilze-Rijen en/of te Lieshout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (te weten [mededader] en/of [mededader] [mededader] en/of [mededader] en/of [mededader] en/of [mededader] [mededader] en/of Ebedin Gündes en/of ene [mededader] en/of ene Erol en/of oom (@) [mededader] en/of [mededader] en/of ene [mededader], althans één of meer personen), althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van moord en/of gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving (strafbaar gesteld in de artikelen 289, 282 en 282a van het Wetboek van Strafrecht), althans misdrijven tegen het leven gericht en/of misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote partijen (meerdere kilo’s) heroïne en/of de verkoop en/of de aflevering en/of de verstrekking en/of het vervoeren van heroïne en/of het plegen van strafbare voorbereidingen van die feiten (strafbaar gesteld in de artikelen 2 juncto 10 en 10a van de Opiumwet, althans het plegen van strafbare feiten, van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede-)oprichter en/of (feitelijk) (mede-)bestuurder was. (met name dossiers 1, 3, 4, 6, 8, 9) artikel 140 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. In de omschrijving van feit 1 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair wordt gesteld dat de feiten gepleegd zouden zijn op plaatsen in Nederland en ook in Turkije. De vraag ligt dan voor of de Nederlandse justitie rechtsmacht heeft ten aanzien van feiten die buiten Nederland zijn gepleegd. Ten aanzien van feit 1, de moord op Sadik Suleyman Öge, is in het voorbereidend onderzoek het standpunt ingenomen dat de moord in Istanbul heeft plaatsgevonden, dat [verdachte] destijds niet in Istanbul was en dat medeplegen, voor zover daarvan sprake is, geen zelfstandige deelnemingsvorm is, maar het grondfeit in tijd en plaats volgt. De conclusie was dat de Nederlandse justitie ten aanzien van de pleger en de medepleger van het feit dat in Istanbul is gepleegd, geen rechtsmacht heeft. De rechtbank deelt dit standpunt, gelet op jurisprudentie omtrent medeplegen en omtrent rechtsmacht, niet. Sinds een aantal jaren is in de rechtspraak van de Hoge Raad aanvaard dat voor medeplegen niet vereist is dat de mededader aanwezig is op de plaats waar de eigenlijke delictshandeling plaatsvindt. Bij die ontwikkeling van het begrip medeplegen past dat ook de plaats waar de medepleger zijn handelingen heeft verricht mede als locus delicti wordt beschouwd. Nog afgezien daarvan is op grond van recente jurisprudentie omtrent artikel 2 van het wetboek van strafrecht de Nederlandse strafwet niet alleen toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt, maar - indien in de formulering in de tenlastelegging naast in ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd - ook ten aanzien van de gedragingen die buiten Nederland zijn gepleegd. Conclusie is dat de Nederlandse justitie rechtsmacht heeft en dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 5 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de gesprekken die op deze zaak betrekking hebben tussen H. [verdachte] en I. [mededader] het karakter van onderling overleg hadden, zodat het de vraag is of [verdachte] een poging heeft ondernomen [mededader] te bewegen in de zin van artikel 46a Sr. Zelfs als dat wel het geval zou zijn, dan is dat naar het oordeel van de rechtbank niet gebeurd door het verschaffen van de inlichtingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte @ De rechtbank verstaat onderdeel 6 van de tenlastelegging aldus dat verdachte niet samen met de genoemde personen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, maar dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie waarvan de genoemde personen deel uitmaakten. Bij de bewezenverklaring is de rechtbank van die lezing uitgegaan. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Manipulatie van telefoongesprekken. Door de verdediging werd gedurende het gerechtelijk vooronderzoek en ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting meermalen aangevoerd dat in het tegen verdachte verrichte onderzoek door het onderzoeksteam opzettelijk telefoontaps zouden zijn gemanipuleerd. Dit zou volgens verdachte blijken uit het feit dat een aantal telefoongesprekken onvindbaar bleek te zijn en dat boven een aantal in het dossier genoemde telefoongesprekken niet de afgeluisterde telefoonnummers werden genoemd. Voorts werd aangevoerd dat bij een aantal telefoongesprekken was vermeld dat die gesprekken door verdachte werden gevoerd terwijl dat volgens hem niet het geval zou zijn en tot slot zou een aantal van de afgeluisterde telefoongesprekken opzettelijk onjuist zijn vertaald door de tolken. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdediging dan ook meermalen verzocht om de afgeluisterde telefoongesprekken in de zaak tegen verdachte buiten het dossier te houden. Zoals de rechtbank reeds tijdens het onderzoek ter terechtzitting van oordeel was, spelen de telefoontaps in de onderhavige zaak tegen verdachte een cruciale rol. Uit het gegeven dat door de rechter-commissaris en daarna ook nog door de rechtbank aan de door verdachte aangevoerde bedenkingen met betrekking tot die telefoontaps uitvoerig aandacht is besteed, kan dan ook worden afgeleid dat zowel de rechter-commissaris als de rechtbank van het belang van een deugdelijk onderzoek naar de afgeluisterde telefoongesprekken waren doordrongen. Op verzoek van verdachte is dan ook een behoorlijk aantal telefoongesprekken opnieuw vertaald, heeft er een uitgebreid technisch onderzoek plaatsgevonden door het Nederlands Forensisch Instituut en is door de rechter-commissaris een getuige-deskundige gehoord met betrekking tot de vertalingen van de Koerdische gesprekken. Uit deze onderzoeken is steeds niet gebleken dat van enige manipulatie sprake is geweest. Voor zover er bijvoorbeeld bij het audio-onderzoek al bedenkingen bestonden met betrekking tot op de band te horen geluiden of gesprekken, dan nog werd daaraan door de deskundige niet de conclusie verbonden dat er sprake zou zijn van manipulatie. Door de deskundige werd eerder gedacht aan een technische oorzaak, zoals het verwisselen van de batterij in het telefoontoestel of het wegvallen van een gesprek. De conclusie die blijkt uit het rapport van Drs. @ is dan ook duidelijk en luidt "dat het uitgevoerde onderzoek naar de aard van de door de verdediging ten aanzien van de onderzochte opnamen genoemde onregelmatigheden geen steun geeft aan de stelling dat deze opnamen op enigerlei wijze zijn gemanipuleerd. Ook overigens zijn bij het overwegend auditieve onderzoek van de onderzochte opnames geen indicaties aangetroffen die steun geven aan de stelling dat er van manipulatie sprake zou zijn". Het is waar dat drs. @ in het NFI-rapport zegt dat manipulatie technisch gezien niet kan worden uitgesloten, maar de enkele stelling dat die mogelijkheid zou kunnen bestaan is voor de rechtbank, nu na uitvoerig onderzoek op geen enkele wijze daarvoor een concrete aanwijzing naar voren is gekomen, geen reden de tapgesprekken voor het bewijs buiten beschouwing te laten. Ook de getuige-deskundige, de heer @, hoogleraar aan de Universiteit in Utrecht en docent Koerdisch aldaar, is niet tot de conclusie gekomen dat de in het dossier gegeven vertalingen van telefoongesprekken niet goed zouden zijn, integendeel zelfs. De getuige-deskundige heeft verklaard dat het transcript verbazingwekkend goed is en dat de tolk uit het gesprek woorden beter kan onderscheiden dan hij. Hij voegt daaraan toe: "Hij (de tolk) kan het echt heel goed". Daarnaast constateert de rechtbank dat de meeste tapgesprekken, voor zover van belang, door drie tolken zijn vertaald. Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat van afgeluisterde telefoongesprekken geen telefoonnummers worden genoemd en dat daardoor niet blijkt welke gesprekken werden afgetapt overweegt de rechtbank het navolgende. Van de afgeluisterde telefoongesprekken wordt in het dossier door de verbalisanten steeds een samenvatting gegeven. Deze samenvattingen zijn telkens opgenomen in een ambtsedig proces-verbaal en in dat proces-verbaal wordt door de verbalisanten telkens het telefoonnummer genoemd dat werd afgetapt. Voorts blijkt uit het ambtsedig proces-verbaal dat het afluisteren van die telefoongesprekken in het gerechtelijk vooronderzoek van verdachte heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken dat aan het dossier afgeluisterde telefoongesprekken zijn toegevoegd die niet in het gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte zouden zijn afgeluisterd. Ook het gegeven dat een aantal telefoongesprekken onvindbaar is, is nog geen indicatie om aan te nemen dat er sprake zou zijn van manipulatie van de telefoongesprekken. Met betrekking tot de storingen welke zijn opgetreden in de tapkamer is op pagina 176 van het stamdossier een uitgebreid proces-verbaal opgemaakt en op verzoek van de verdediging is ook door de officier van justitie daarnaar nog nader onderzoek verricht. De rechtbank acht zich voor een juiste beoordeling van de bruikbaarheid van de telefoontaps dan ook in voldoende mate voorgelicht. Op grond van het vorenstaande en rekening houdend met het gegeven dat een aantal afgeluisterde telefoongesprekken steun vindt in andere bewijsmiddelen, verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer dat de in het dossier aanwezige telefoontaps zouden zijn gemanipuleerd en daarom niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt. De complottheorie. Bij het hiervoor besprokene heeft de verdediging voorts aangevoerd dat sprake zou zijn van een complot van de Turkse staat tegen verdachte. Met name de onthullingen die door verdachte zouden zijn gedaan omtrent de betrokkenheid van Turkse politici en staatsinstellingen bij de internationale drugshandel en de belangrijke rol die verdachte zou hebben gespeeld in het behartigen en bekostigen van de Koerdische belangen, hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. De Turkse staat zou er volgens de verdediging een zwaarwegend belang bij hebben om verdachte in diskrediet te brengen. In dat kader zouden ook, nadat de uitlevering van verdachte aan Turkije feitelijk van de baan was, plotseling in Nederland een aantal informanten zijn opgedoken die de informatie zouden hebben verstrekt op grond waarvan het onderzoek werd gestart. Het onderhavige onderzoek tegen verdachte werd door het IRT Noord Oost Nederland gestart naar aanleiding van ontvangen CID-informatie afkomstig van meer dan één geregistreerde informant. Die informatie werd, alvorens deze werd doorgegeven, door @ de chef van de CID Noord- Oost Nederland kritisch beoordeeld en daarbij werd onderzocht wat de motieven van de informanten zouden zijn. Door de rechter-commissaris is onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de CID-informatie en hij heeft daartoe getuigen gehoord, onder wie de heren @. Vervolgens heeft er een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden waarbij door het onderzoeksteam ongeveer 6000 telefoongesprekken werden afgeluisterd. Hierna heeft de rechter-commissaris, mede op verzoek van de verdediging, een grondig onderzoek verricht. In dat kader heeft een technisch onderzoek plaatsgevonden en is door hem in Nederland en in het buitenland een groot aantal getuigen gehoord. Voor de stelling van de verdediging dat het hiervoor genoemde allemaal zou hebben plaatsgevonden terwijl daarbij, op de achtergrond, de Turkse veiligheidsdienst of de Turkse staat een sturende rol zou hebben gehad is naar het oordeel van de rechtbank geen enkele indicatie te vinden. Dossier 1. Uit de telefoontaps in dossier 1. leidt de rechtbank af, gelet op de tijdstippen waarop die gesprekken werden gevoerd en de informatie die over en weer tussen de gespreksdeelnemers werd uitgewisseld, dat verdachte nauw bij de moord op Sadik Suleyman Öge betrokken was. Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris overigens ook toegegeven dat hij met betrekking tot deze moord telefoongesprekken met iemand in Turkije heeft gevoerd. Verdachte had voor en na de moord veelvuldig telefonisch contact met [mededader] en [mededader] [mededader] in Turkije. Via deze telefoongesprekken werden de personen die "de opdracht" zouden uitvoeren, indirect door verdachte aangestuurd. Uit die telefoongesprekken kan voorts blijken dat verdachte degene is die de opdracht heeft gegeven tot de moord en, op afstand, de gang van zaken steeds heeft begeleid. Als dan blijkt dat Sadik Suleyman Öge op 9 november 1997 te omstreeks 16.30 uur in een theetuin in Istanbul wordt vermoord, wordt verdachte op dezelfde dag om 17.16 uur door [mededader] gebeld met de mededeling dat een eerder besproken "opdracht" in de tuin was uitgevoerd, waarop verdachte [verdachte] verheugd reageerde. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat tot medeplegen van moord kan worden geconcludeerd nu uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte, zoals gezegd, zeer nauw bij de moord was betrokken. Die betrokkenheid bestond uit het beramen van de moord, het geven van de opdracht tot de moord en het aansturen van de uiteindelijke daders. De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte, die in Nederland verbleef, en [mededader], [mededader] [mededader] en de plegers van het feit, een zeer nauwe samenwerking heeft bestaan, die op niets anders dan de dood van Sadik Suleyman Öge gericht kon zijn. Verdachte moet dan ook als mededader worden aangemerkt en daaraan doet niet af dat verdachte bij de moord niet lijfelijk aanwezig was. Dossier 3. Ook uit de telefoontaps in dossier 3. blijkt van de zeer initiërende rol die verdachte speelde binnen de organisatie. Na de moord op [@] neemt verdachte de zoektocht naar de vermoedelijke dader @ over en schakelt hij criminele contacten in de Verenigde Staten in om de broer van @, genaamd @ te laten liquideren. Met betrekking tot deze poging om [@] te laten liquideren heeft verdachte veelvuldig telefonisch contact gehad met [@] en @. Tegenover de rechter-commissaris heeft verdachte ook toegegeven dat hij met [@] met betrekking tot de dood van [@] veel telefonisch contact heeft gehad. Voorts leidt de rechtbank uit de tapgesprekken af dat verdachte degene was die de mensen in de Verenigde Staten aanstuurde om [@] te liquideren en hij was degene die de benodigde informatie heeft verstrekt en gelden in het vooruitzicht heeft gesteld om de liquidatie van [@] tot stand te brengen. Dossier 6. In het onderzoek in dossier 6 heeft [mededader] [mededader] bij de politie te Turkije op 13 januari 1998 een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Uit het telefoongesprek A-6-68 is gebleken dat [mededader] [mededader] vanuit het Huis van Bewaring met verdachte belde, in welk telefoongesprek door [mededader] [mededader] de suggestie werd gewekt dat hij tijdens zijn verhoor bij de Turkse politie zou zijn gemarteld. Ook bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 6 december 1999 heeft [mededader] [mededader] verklaard dat hij door de Turkse politie zou zijn gemarteld. Naast de verklaring bij de politie heeft [mededader] [mededader] nog een verklaring afgelegd voor de officier van justitie bij de rechtbank van Staatsveiligheid te Istanbul. [mededader] [mededader] heeft daarbij zijn verklaring, afgelegd bij de politie, in grote lijnen bevestigd. Hij heeft daarbij echter niets verklaard over martelingen. Daarna heeft [mededader] een verklaring afgelegd tegenover een Turkse rechter (zie dossier blz. 1484 e.v.) en ook in die verklaring heeft hij bevestigd hetgeen hij eerder naar voren heeft gebracht en ook toen heeft hij niet over martelingen gesproken. Dat er geen ruimte zou zijn geweest voor kritische opmerkingen is niet aannemelijk geworden, nu [mededader] tegenover de Turkse rechter wel een inhoudelijke wijzigingen in zijn eerder afgelegde verklaringen heeft aangebracht. In het dossier zijn voorts verklaringen aanwezig van de getuigen @ en @ die de verklaring van [mededader] [mededader] op een groot aantal onderdelen ondersteunen. De getuigen [@] en [@] hebben bij geen enkele instantie over martelingen geklaagd. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de door [mededader] [mededader] gesuggereerde martelingen niet aannemelijk zijn geworden en dat de door [mededader] [mededader] afgelegde verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De criminele organisatie. Ten aanzien van het onder 6. bewezenverklaarde merkt de rechtbank op dat zij bij de beoordeling van de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie, uitgaat van de dossiers die de officier van justitie aan het einde van de tenlastelegging heeft genoemd, te weten de dossier 1, 3, 4, 6, 8 en 9. Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het wetboek van strafrecht is vereist dat een duurzaam samenwerkingsverband tussen personen bestaat waaraan een bepaalde structuur ten grondslag ligt en dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijken met name ten aanzien van verdachte verschillende feiten, omstandigheden en voorvallen, die in onderling samenhang bezien, wijzen op een gestructureerd samenwerkingsverband dat ten doel had het plegen van de in de tenlastelegging genoemde feiten. Gezegd kan worden dat de organisatie zich met name bezighield met delicten strafbaar gesteld in de Opiumwet en voorts met de beveiliging en bescherming van de eigen mensen binnen de organisatie, waarbij het gebruik van geweld niet werd geschuwd. Ieder van de in de bewezenverklaring genoemde personen heeft een bijdrage geleverd aan het doel van de organisatie. Toch is er sprake van een duidelijke hiërarchische verhouding binnen die organisatie waarbij verdachte niet anders kan worden gezien dan als de man aan de top. Hij gaf vanuit Nederland telefonisch zijn opdrachten aan de overige leden van de organisatie en van hem gingen de plannen uit. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte feitelijk bestuurder was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het wetboek van strafrecht. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1. Medeplegen van moord. 2. Poging om een ander door beloften, misbruik van gezag en door het verschaffen van middelen en inlichtingen te bewegen om het misdrijf “meermalen medeplegen van moord” te begaan. 3 primair: Medeplegen van gijzeling. 4. Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen. 5 subsidiair: Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven. 6. Als bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf en maatregel behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Op 9 november 1997 is S.S. Öge in een theetuin in Istanbul vermoord en uit de telefoongesprekken die zijn afgeluisterd voor, op en na die datum blijkt dat verdachte rechtstreeks betrokken is geweest bij deze moord. Hij heeft voor de moord aangegeven dat het werk geregeld/geklaard moest worden. Ruim een half uur na de moord is hem gemeld dat het “ding” in een tuin “voor elkaar is” of “gelukt is” (volgens de vertaling van prof. @), en over dit feit heeft hij zijn tevredenheid uitgesproken. In september 1997 is in Spanje [@] vermoord en het vermoeden bestond dat @ [@] de dader was. [verdachte] heeft aan de familie [@] gezegd dat hij de zaak zou oplossen en dat betekent dat hij huurmoordenaars heeft ingeschakeld om [@] te vermoorden. Omdat [@] niet te vinden was is de aktie verplaatst in de richting van diens broer @, een hoogleraar civiele techniek in Kentucky, die met de hele zaak niets te maken had. De huurmoordenaars zijn er uiteindelijk niet in geslaagd [@] om het leven te brengen, onder meer omdat hij zich ter bescherming liet omringen door andere burgers. Toen dit gegeven aan verdachte werd gemeld zei hij gecodeerd dat die personen dan ook maar doodgeschoten moesten worden. Eind november 1997 is [gegijzelde] in Istanbul ontvoerd en ook hier was [verdachte] opdrachtgever van dat feit. Reden voor de gijzeling lijkt te zijn geweest dat [gegijzelde] een schuld uit 1992, mogelijk uit heroïnetransacties, aan [verdachte] niet had betaald. Tijdens deze aktie is ook een andere persoon in hetzelfde huis als [gegijzelde] opgesloten en bewaakt door dezelfde personen die ook [gegijzelde] bewaakten. In zijn geval ging het om een afrekening, omdat die persoon een transport van een partij heroïne zou hebben verklikt aan de autoriteiten. Er heeft zich nog een vrijheidsbeneming voorgedaan en wel die van @ en @. Verdachte ging ervan uit dat er mensen uit Turkije zouden komen om hem te vermoorden en toen @ en @ kwamen veronderstelde hij dat zij de verwachte personen waren. Verdachte heeft gesproken met [mededader], die in het gezelschap was van deze twee personen. Op aandringen van verdachte heeft [mededader] deze personen van hun vrijheid beroofd. In de loop van de gesprekken heeft verdachte er bij [mededader] op aangedrongen @ en @ van het leven te beroven. Dit is uiteindelijk niet gebeurd omdat de indruk bestond dat te veel mensen @ en @ in gezelschap van [mededader] hadden gezien. Voorts is verdachte in de periode van november 1997-januari 1998 rechtstreeks betrokken geweest bij de voorbereidingen om een partij van ongeveer 20 kilogram heroïne vanuit Turkije naar Nederland te laten brengen. Verdachte wilde [mededader] een vriendendienst bewijzen door hem ongeveer 20 kg heroïne te leveren en hij heeft [mededader] gevraagd een partij van nagenoeg dezelfde omvang voor verdachte zelf mee naar Nederland te brengen. Uiteindelijk zijn beide partijen heroïne in Turkije in beslag genomen. Verdachte vormde samen met een omvangrijk netwerk van mensen een criminele organisatie die in Nederland zijn weerga nauwelijks kent. De slagkracht van de organisatie blijkt alleen al uit de omstandigheid dat de hierboven genoemde strafbare feiten zich hebben voorgedaan in een korte periode, namelijk in de periode van september 1997 tot en met februari 1998. De organisatie hield zich bezig met drugsdelicten en kende daarnaast een geweldsdivisie die zorgde voor incasso van schulden, voor vergelding en wraak. Zolang de zaken goed verliepen bemoeide verdachte zich nauwelijks met de dagelijkse gang van zaken, maar bij problemen bleek zijn stem doorslaggevend te zijn. Hij had de macht uiteindelijke beslissingen te nemen en hij had het gezag waardoor anderen aan zijn opdrachten gehoor gaven of wilden geven. Over de persoon van verdachte zijn enkele bijzonderheden bekend geworden. Hij is eerder veroordeeld wegens drugsdelicten, hij is sterk internationaal georiënteerd, ook in zijn privéleven, maar de banden met Turkije, althans met de Turkse overheid, lijken verbroken. Turkije heeft om uitlevering van verdachte gevraagd en de uitlevering is toelaatbaar geacht, maar niet geëffectueerd omdat schending van mensenrechten niet uitgesloten kon worden. Verdachte die aldus is beschermd heeft er zelf niet voor teruggedeinsd rechten van anderen, inclusief het universele recht op leven, te schenden. In enkele zaken gaat het om afrekening en vergelding binnen de drugswereld, maar in de zogenaamde Kentuckyzaak werden zonder bedenkingen mensen die geheel buiten die kring vallen tot beoogd slachtoffer bestempeld. Het niets ontziende karakter van de organisatie waarvan verdachte de leider was is een factor die in de overwegingen omtrent de strafmaat groot gewicht in de schaal legt. De officier van justitie heeft een levenslange gevangenisstraf geëist. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd van dien aard zijn dat ze een zeer langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. In deze zaak staat de rechtbank voor de keuze of zij de maximale tijdelijke gevangenisstraf van twintig jaar of de levenslange gevangenisstraf die is geëist zal opleggen. Na ampel beraad en de omstandigheden van de zaak in aanmerking nemend acht de rechtbank de laatstgenoemde straf te zwaar, waarbij tevens een rol speelt dat verdachte een groot deel van het voorarrest in een extra beveiligde inrichting gedetineerd is geweest en te verwachten is dat zijn straf in ieder geval deels onder dezelfde zeer belastende omstandigheden zal worden ten uitvoer gelegd. 12 De overwegingen omtrent het beslag. 12.1 De overwegingen omtrent de onttrekking aan het verkeer. Het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp: - een wapen PI-A-01-02 is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Voorts behoort dit voorwerp aan verdachte toe en is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36c, 36d, 46a, 47, 57, 91, 140, 282, 282a en 289 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 10a, 13 en 14 van de Opiumwet. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 5 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2. is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij verklaart aan het verkeer onttrokken het onder 12.1. omschreven voorwerp. Dit vonnis is gewezen door @ en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2001.