Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9944

Datum uitspraak2000-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers199903455/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 199903455/1. Datum uitspraak: 18 augustus. 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], wonend te [woonplaats A], en [appellant B], wonend te [woonplaats B], appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 oktober 1999 in het geding tussen: appellanten en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam. 1 Procesverloop Bij besluit van 13 juni 1997 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) krachtens artikel 14 van de Woningwet appellanten, eigenaren van het pand [adres] te [plaats], aangeschreven tot het treffen van voorzieningen aan dat pand. Bij besluit van 22 juli 1997 heeft het dagelijks bestuur een op het punt van de termijnstelling gewijzigde aanschrijving aan appellanten gestuurd. Bij besluit van 10 februari 1998 heeft het dagelijks bestuur het door appellanten tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie Bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 6 oktober 1999, verzonden op 20 oktober 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 1999. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.A. IJsendijk, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Het dagelijks bestuur is zonder bericht niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat zij in hun belangen zijn getroffen doordat zij, naar zij stellen, geen vooraanschrijving hebben ontvangen en niet voorafgaande aan de aanschrijving in overeenstemming met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gehoord, slaagt niet. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat zo al sprake is van schending van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, dit gebrek genoegzaam moet worden geacht te zijn hersteld in de bezwaarschriftenprocedure. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 26 juni 1997, gepubliceerd in RAbw 1997, nr 165. Dat de aanschrijving op een aantal punten voorzieningen eist die niet in de - door appellanten, naar zij stellen, niet ontvangen -vooraanschrijving staan vermeld, maakt dat niet anders. Dat het noodzakelijke voorzieningen betreft, is niet bestreden. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Woningwet was het dagelijks bestuur dan ook verplicht appellanten aan te schrijven tot het treffen van die voorzieningen. 2.2. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur in de omstandigheid dat een aantal voorzieningen ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds was getroffen, ten onrechte geen grond heeft gevonden hun bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, slaagt evenmin. De toetsing van het primaire besluit omvat onder meer de vraag of het dagelijks bestuur dit terecht heeft genomen. Niet in geschil is dat de aanschrijving ziet op noodzakelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 14 van de Woningwet. Derhalve heeft het dagelijks bestuur appellanten terecht aangeschreven. Dat - naar onweersproken is gesteld - een aantal voorzieningen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds waren getroffen, kan niet worden beschouwd als een relevante wijziging van omstandigheden die behoort te leiden tot (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit op dat punt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor het dagelijks bestuur geen aanleiding bestond de bezwaren van appellanten gedeeltelijk gegrond te verklaren. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient ten worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2000 251 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,