
Jurisprudentie
AA9964
Datum uitspraak2001-02-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC99/150HR
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC99/150HR
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Nr. C 99/150
mr. Wesseling-van Gent
Zitting: 24 november 2000
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerster 2]
Edelhoogachtbaar College,
1 Feiten(1) en procesverloop
1.1 Verweerders in cassatie, hierna: [verweerder] c.s., hebben van eiser tot cassatie, [eiser], in huur de onroerende zaak bekend als het Stadsparkpaviljoen te Groningen. De huurovereenkomst is ingegaan op 2 november 1992. Partijen procederen onder meer over de onderhoudstoestand.
1.2 Bij tussenvonnis van 25 februari 1998 heeft de kantonrechter te Groningen een inlichtingencomparitie gelast. Vervolgens heeft de kantonrechter op 24 juni 1998 bij interlocutoir vonnis zowel in conventie als in reconventie een deskundigenonderzoek bevolen met betrekking tot de volgende vragen:
- Is er ten aanzien van het pand Stadsparkpaviljoen op de door [verweerder 1] respectievelijk [eiser] in deze procedure naar voren gebrachte punten naar uw oordeel sprake van achterstallig onderhoud respectievelijk huurdersonderhoud?
- Zo ja, op welk bedrag dienen de kosten van herstel naar uw oordeel te worden begroot?
- Geeft uw onderzoek u nog reden tot het maken van opmerkingen welke voor de kantonrechter bij het nemen van haar beslissing van belang kunnen zijn?
1.3 [Eiser] heeft van de vonnissen van de kantonrechter van 25 februari 1998(2) en 24 juni 1998 hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen.
1.4 [Verweerder] c.s. hebben bij incidentele memorie voor eis geconcludeerd dat de rechtbank het tussen partijen gewezen interlocutoir vonnis van de kantonrechter van 24 juni 1998 alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
1.5 De rechtbank heeft bij vonnis van 8 januari 1999 in het incident het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 24 juni 1998 uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.6 Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] tijdig cassatieberoep ingesteld. Het cassatiemiddel bestaat uit één klacht. [Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Zij hebben daarna de zaak nog schriftelijk doen toelichten.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel gaat uit van diverse veronderstellingen en geeft niet aan dat en waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. De klacht in het cassatiemiddel voldoet mitsdien niet aan art. 407 lid 2 Rv.(3).
2.2 Overigens is het oordeel van de rechtbank juist.
2.3 Het is aan het oordeel van de rechter overgelaten of hij een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart (art. 52 Rv.)(4). Indien in hoger beroep in een incidentele conclusie uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de lagere rechter wordt gevraagd (art. 53 Rv.), moeten bij de beoordeling daarvan de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Nagegaan moet worden of op grond van die omstandigheden, bijv. in verband met de spoedeidendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven (HR 29 november 1996, NJ 1997, 684; HR 17 maart 2000, NJ 2000, 353).
2.4 De rechtbank heeft - na in r.o. 2 het door [verweerder 1] gestelde belang en in r.o. 3 het belang van [eiser] te hebben weergegeven - in r.o. 4 als volgt geoordeeld:
"Het door [eiser] gevoerde verweer dat [verweerder 1] geen belang heeft bij zijn vordering moet worden verworpen nu uit de door [verweerder 1] tijdens het pleidooi overgelegde producties blijkt dat zich lekkage voordoet en [eiser] dit ook erkent. De vraag of [eiser] alle werkzaamheden heeft verricht waartoe hij op grond van de huurovereenkomst verplicht is betreft een (inhoudelijke) vraag die niet in deze procedure maar in de hoofdzaak moet worden beantwoord.
Voorts is gezien de stellingen van partijen aannemelijk geworden dat in de hoofdzaak hoe dan ook een deskundigenonderzoek noodzakelijk zal zijn. In dat verband merkt de rechtbank terzijde op dat zij anders dan [eiser] de vragen zoals deze door de kantonrechter zijn geformuleerd niet onbegrijpelijk vindt.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat [eiser] toen hem ter zitting daar uitdrukkelijk naar werd gevraagd zijn belang niet duidelijk heeft kunnen maken. Het door [eiser] gevoerde verweer dat een deskundigenrapport op basis van de vragen van de kantonrechter geen enkel doel dient en er twee deskundigen in plaats van één deskundige benoemd hadden moeten worden, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de vordering van [verweerder 1]."
2.5 Uit deze overweging blijkt dat de rechtbank de vereiste belangenafweging heeft gemaakt. Ook inhoudelijk kan het middel derhalve niet tot cassatie leiden.
3 Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser tot cassatie in zijn beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Ontleend aan het vonnis van de rechtbank te Groningen van 8 januari 1999.
2 Dit vonnis speelt in cassatie geen rol.
3 Zie HR 22 september 2000, RvdW 2000, 190.
4 Zie ook Hugenholtz/Heemskerk, nr. 100; Snijders/Wendels, Civiel appel, nr. 298 en 299.
Uitspraak
9 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/150HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Leenders,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 13 december 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen en gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen (a) om de bestaande lekkages aan de tuinkoepel en de dakconstructie van het Stadsparkpaviljoen te herstellen, een en ander door het uitvoeren van de werkzaamheden als omschreven in het deskundigenrapport van de heren Bakker en Bijleveld onder “de tuinkoepelen “de dakconstructie” alsmede (b) de defecte brandmeldinstallatie te vervangen dan wel zodanig te repareren dat deze weer naar behoren functioneert, en met deze werkzaamheden binnen een week na betekening van dit vonnis een aanvang te maken en deze binnen 9 weken daarna te voltooien, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag dat [eiser] hieraan niet voldoet.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds een reconventionele vordering ingesteld.
De Kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 25 februari 1998, waarbij een inlichtingencomparitie is gelast, bij tussenvonnis van 24 juni 1998 zowel in conventie als in reconventie een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe vragen geformuleerd.
Tegen beide tussenvonnissen van de Kantonrechter heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen.
[Verweerder] c.s. hebben bij incidentele memorie voor eis geconcludeerd dat de Rechtbank het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de Kantonrechter van 24 juni 1998 alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
Bij tussenvonnis van 8 januari 1999 heeft de Rechtbank in het incident het vonnis van de Kantonrechter van 24 juni 1998 uitvoerbaar bij voorraad verklaard en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen.
Het tussenvonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenvonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden omdat het niet voldoet aan de eisen die ingevolge art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel moeten worden gesteld. [Eiser] moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 9 februari 2001.