
Jurisprudentie
AA9969
Datum uitspraak2000-10-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers555-H-00
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers555-H-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Uitspraak : 18 oktober 2000
Rek.nummer : 555-H-00
Rek.nr rb. : 138346 en 138750 / JE RK 00-626 en 00-659
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats vader],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W.J. Nijland.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging ‘s- Gravenhage,
hierna te noemen: de raad,
2. De Stichting Jeugd en Gezin Flevoland, vestiging Lelystad,
hierna te noemen: de gezinsvoogdij-instelling,
3. de Stichting Jeugdzorg Den Haag/Zuid-Holland Noord,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
4. [naam moeder], wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de moeder,
5. [naam partner moeder],
hierna te noemen: de partner van de moeder.
HET GEDING
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de op 15 juli 1994 uit hun relatie geboren dochter [naam kind], hierna te noemen: de minderjarige, die op 24 juni 1997 door de vader is erkend.
De minderjarige is sinds 12 november 1997 onder toezicht gesteld van de gezinsvoogdij- instelling, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd. Laatstelijk is de ondertoezichtstelling bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 9 november 1999 verlengd met ingang van 12 november 1999 tot 12 november 2000.
Bij beschikking van 23 mei 2000 heeft de bovengenoemde kinderrechter het verzoek van de gezinsvoogdij-instelling, strekkende tot vervanging van haar door Jeugdzorg, met ingang van 23 mei 2000 toegewezen.
De vader is van de beschikking van 23 mei 2000 op 21 juli 2000 in hoger beroep gekomen en heeft verzocht deze te vernietigen voor zover is beslist tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling. Voorts verzoekt de vader te bepalen dat de minderjarige zo spoedig mogelijk, in elk geval met ingang van de dag waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat, weer bij hem komt wonen, met machtiging aan hem deze beschikking in zoverre zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Tevens verzoekt de vader de gezinsvoogdij-instelling te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Op 27 september 2000 is de zaak mondeling behandeld. De vader heeft aldaar zijn verzoek tot plaatsing van de minderjarige bij hem, ingetrokken. De raad heeft tevoren schriftelijk kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen. De moeder noch haar partner, noch Jeugdzorg zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, ter zitting verschenen.
BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Op grond van het bepaalde in artikel 807 Rv. staat onder meer tegen beschikkingen ex artikel 254 lid 4 BW, strekkende tot vervanging van een gezinsvoogdij-instelling, geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
2. Het bovenstaande leidt ertoe dat de vader niet-ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. Het feit dat de griffier van de rechtbank op de beschikking een onjuiste mededeling over de mogelijkheid van appèl vermeld heeft, kan het wettelijk stelsel omtrent beroepsmiddelen niet opzij zetten.
3. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de gezinsvoogdij-instelling te veroordelen in de kosten van deze procedure en zal deze tussen de partijen compenseren.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Hehemann, Schuering en De Bruijn-Lückers, bijge-staan door mr. Pier als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzitting van 18 oktober 2000.