Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0077

Datum uitspraak2000-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/65955
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / ongewenstverklaring. Eiser zit langer dan negen maanden in bewaring. Verweerder acht de langere duur verantwoord aangezien eiser ongewenst is verklaard. De rechtbank acht een langere duur dan negen maanden echter niet redelijk waarbij wordt overwogen dat de stelling van verweerder dat het strafblad daartoe aanleiding geeft niet wordt gevolgd. De rechtbank is gebleken dat eiser na 1995 vrijwel uitsluitend voor overtreding van artikel 197 WvSr is veroordeeld en nauwelijks meer voor andere delicten, met name voor vermogensdelicten. In verband hiermee lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder eiser met ingang van 14 oktober 2000 in vrijheid te stellen. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard, wordt de bewaring met onmiddellijke ingang opgeheven en wordt schadevergoeding toegekend vanaf 14 oktober 2000.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 34a van de Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr.: AWB 00/ 65955 VRWET inzake : A, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel, eiser, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij bevel tot bewaring van 14 januari 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op diezelfde datum schriftelijk een last tot uitzetting van eiser gegeven. Eerdere beroepen van eiser, waarbij opheffing van de bewaring werd gevorderd, zijn bij uitspraken van 8 februari 2000, 4 juli 2000 en 12 september 2000 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 16 oktober 2000 heeft mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam, namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd, alsmede toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 oktober 2000. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. M.P. Bouma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Negen maanden vreemdelingenbewaring heeft niet geleid tot uitzetting. Aangenomen moet dan ook worden dat er geen reëel perspectief op uitzetting bestaat. Om deze reden dient de bewaring dan ook te worden opgeheven. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Er is nog zicht op uitzetting en het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser bij de Algerijnse autoriteiten wordt voldoende voortvarend ter hand genomen. Dat eiser inmiddels langer dan negen maanden in vreemdelingenbewaring verblijft, maakt niet dat zijn belang bij opheffing van de bewaring zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij voortduring ervan. Eiser is immers ongewenst verklaard en heeft een buitensporig lang strafblad. De rechtbank overweegt als volgt, Bij aanvang van de zitting bleek dat de tolk die in de zaak van eiser was opgeroepen inmiddels was vertrokken in verband met bezigheden elders. Met instemming van eisers gemachtigde is vervolgens besloten om het beroep te behandelen zonder aanwezigheid van een tolk. Daarbij heeft meegewogen dat het hier om een vervolgberoep gaat en dat de wet niet vereist dat eiser bij de behandeling daarvan aanwezig is. Onderhavig beroep is het vierde beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten. Eiser bevindt zich sinds 14 januari 2000, derhalve meer dan negen maanden in bewaring. Een tijdsverloop van meer dan negen maanden wordt niet redelijk geacht. De stelling van verweerder dat het strafblad van eiser voortduring van de vrijheidsbeneming rechtvaardigt wordt niet gevolgd. Gebleken is dat eiser na 1995 vrijwel uitsluitend voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) is veroordeeld en nauwelijks meer voor andere delicten, met name vermogensdelicten. In verband hiermee is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser met ingang van 14 oktober 2000 in vrijheid had behoren te stellen. Nu dit niet is geschied, komt eiser met ingang van die datum voor schadevergoeding in aanmerking. Uit het bovenstaande volgt dat de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 24 oktober 2000. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 150,- per dag dat eiser sedert 14 oktober 2000 ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest. Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 24 oktober 2000 wordt opgeheven; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ 1500,- ( zegge: vijftienhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 1420 ( zegge: veertienhonderd en twintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2000, in tegenwoordigheid van mr. I. El Haddouchi, griffier. Afschrift verzonden op: Conc.: IE Coll: Bp: D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.