Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0188

Datum uitspraak2001-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.850060-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.850060-00 Uitspraak: 20 februari 2001 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum verdachte], [verblijfplaats verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 6 februari 2001. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. van den Berg, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. E.E.G. Duijts, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaar; - de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege; - toewijzing van de vordering benadeelde partij (van de erfgenamen van) [benadeelde partij] met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring: zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1. primair, 2., 3. en 4. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dat verdachte het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd en wijst daarvoor met name naar de verklaring welke verdachte op dinsdag 8 augustus 2000 te 14.05 uur heeft afgelegd ten overstaan van politie-ambtenaren. Hierin verklaart verdachte ondermeer dat hij, nadat hij [slachtoffer] in de woonkamer had gewurgd, gedurende een periode van ongeveer drie kwartier met [slachtoffer] in de slaapkamer heeft zitten praten. Toen [slachtoffer] vervolgens naar de woonkamer wilde heeft verdachte, zoals hij heeft verklaard, dit willen voorkomen omdat [slachtoffer] in dat geval [slachtoffer] zou zien liggen en dan ook zou weten dat verdachte dit op zijn geweten had. Dat was dan ook de reden waarom verdachte zo lang met [slachtoffer] had gesproken, zoals hij zelf verklaart. Echter, toen zij voor de tweede keer de woonkamer wilde betreden zag verdachte geen andere uitweg meer dan haar bij de keel te pakken met fatale gevolgen. Alsdan kan niet anders worden geconcludeerd dat verdachte weloverwogen en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. primair. Doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Moord. strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. 3. Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. 4. Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 8 augustus 2000 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. - de stukken van het gerechtelijk vooronderzoek. De rechtbank heeft kennis genomen van een onderzoeksrapport ingesteld naar de geestvermogens van verdachte voornoemd. Dat rapport is op 31 januari 2001 opgemaakt door het Pieter Baancentrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. A. In dat rapport wordt als verslag van de psycholoog C.M. van Deutekom kort zakelijk weergegeven - onder meer vermeld dat betrokkene bij het aanvallen en doden van het eerste slachtoffer de ernstige borderlineproblematiek speelde, zich hier uitend in heftige woede om de krenking terwijl vervolgens de gebrekkige impulscontrole een grote rol speelt. Als gevolg van zijn gebrekkige ontwikkeling is betrokkene meer dan de gemiddelde mens kwetsbaar voor krenking en kan hij ook eerder dan de meesten de greep op zichzelf kwijtraken. B. In dat rapport wordt als verslag van de psychiater J.M.J.F. Offermans - kort zakelijk weergegeven - onder meer vermeld dat er sprake is van een dysthyme stoornis, doch vooral van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis met theatraal afhankelijke trekken en in mindere mate antisociale trekken. Voorts is er sprake van een impulscontrolestoornis, zich onder andere uitend in impulsieve suïcidepogingen en pathologisch gokken. De slechte impulscontrole en gestoorde agressiehuishouding (nauw samenhangend met betrokkenes borderline persoonlijkheidsproblematiek)waarschijnlijk in combinatie met actualisering van diep weggestopte woede naar zijn oom en gezin van herkomst, brengen hem er vervolgens toe [slachtoffer] van het leven te beroven. Kenmerkend voor zijn neiging tot extrernalisatie legt hij thans de schuld voor deze dramatische escalatie niet bij zichzelf maar bij [slachtoffer], die [slachtoffer] buiten de deur had willen zetten en steun zocht bij betrokkene die hierdoor zijn ogenschijnlijke neutraliteit verloren had. Waar zijn gedrag naar [slachtoffer] te herleiden valt tot zowel zijn borderline persoonlijkheidsstoornis en met name tot de intense oncontroleerbare woede als ook tot de stoornis in de impulsregulatie, ligt dit voor de feiten sub 2 tot en met sub 4 veel minder duidelijk, mede gelet op de nogal uiteenlopende verklaringen van betrokkene hierover. Ofschoon niet valt uit te sluiten dat paniek, woede en verwarring hierbij een rol van betekenis hebben gespeeld, zouden hierbij - veel meer dan bij het ten laste gelegde sub 1 - ook opportunistische motieven van invloed kunnen zijn geweest op betrokkenes handelen. C. Als conclusie wordt door beide onderzoekers aangevoerd - zakelijk weergeven: Onderzochte was ten tijde van het hem ten laste gelegde feit sub 1. lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Onderzochte was ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten sub 2 tot en met 4 lijdend aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank maakt die conclusie tot de hare D. Als advies wordt in voorgaand rapport vermeld - zakelijk weergeven: De dynamiek van het ten laste gelegde sub 1 in samenhang met de aard en ernst van met name betrokkenes persoonlijkheidsstoornis maken de kans op herhaling van een feit als het te laste gelegde sub 1 groot, daar betrokkene gemakkelijk in contacten verzeild raakt die met sterke macht - onmacht gevoelens gepaard gaan en waarbinnen betrokkene zich snel gekrenkt of gekwetst zal voelen. Een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, daar er - ook vanuit gedragskundig oogpunt - geen alternatieven zijn om het recidivegevaar op andere wijze effectief terug te dringen, wordt geadviseerd. De rechtbank maakt dit advies tot het hare De rechtbank overweegt daartoe dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten - het plegen van een tweetal levensdelicten met daaraan te relateren vermogensdelicten - de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist en zal die maatregel opleggen. De rechtbank vindt naast de voormelde maatregel in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 36f en 57 Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (de erfgenamen (dochters) van slachtoffer) [benadeelde partij], per adres [adres benadeelde partij] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op het gestelde in het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces", genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van ( 10.219,10, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De rechtbank overweegt dat het op voormeld formulier vermelde post "declaratie ontvreemd geldbedrag" van fl. 2.000,-- buiten beschouwing dient te worden gelaten nu ingevolge het gestelde in artikel 51a van het Wetboek van Strafrecht en meer in het bijzonder het gestelde in artikel 108, eerste en tweede lid van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek die kosten niet voor vergoeding aan de erfgenamen van [benadeelde partij] voornoemd in aanmerking komen. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is mitsdien toewijsbaar tot een bedrag van fl. 10.219,10. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 1. ten laste gelegde aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van f. 10.219,10 ten behoeve van (de erfgenamen van) het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd. BESLISSING Het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1. primair, 2., 3. en 4. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd De rechtbank veroordeelt de verdachte op de eis van de (erfgenamen van) benadeelde partij om aan deze tegen kwijting te betalen een bedrag van ( 10.219,10 (zegge: tienduizendtweehonderdennegentien gulden en 10 cent). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de (erfgenamen van de) benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot ( 10.219,10, ten behoeve van (de erfgenamen van) het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt daarbij dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en R.M.H. Pennings, rechters, in tegenwoordigheid de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2001.