Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0257

Datum uitspraak2001-02-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05.094088-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM MEERVOUDIGE KAMER VOOR KINDERSTRAFZAKEN V E R K O R T - V O N N I S In de zaak van: de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: verdachte 3 Raadsman: mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem Parketnummer : 05.094088-00 Zittingsdatum : 13 februari 2001 (tegenspraak) Uitspraak : 27 februari 2001 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. Voorzover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 21 februari 2001 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake van het onder A en B primair tenlastegelegde, met uitzondering van de voorbedachte rade, zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden. Tevens vordert hij de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van het element 'al dan niet met voorbedachte rade' in het primair tenlastegelegde. Ook de rechtbank acht dat onderdeel niet bewezen. Vervolgens is aan de orde de vraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet op het teweegbrengen van de dood van het slachtoffer en de mogelijke dood van haar broer heeft gehad. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen als vast komt te staan dat verdachte willens en wetens het risico heeft genomen dat als gevolg van het in brand steken van het tentje personen zouden komen te overlijden. Uit de gedragingen van verdachte kan niet geconcludeerd worden dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van personen in de tent. De rechtbank is er daarom niet van overtuigd dat zijn (voorwaardelijk) opzet gericht was op de dood van de slachtoffers. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair onder A en B tenlastegelegde. De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat de rol die verdachte in en tijdens het gebeurde speelde niet van zodanige aard was dat hij kan worden aangemerkt als een medepleger, op dezelfde voet als een pleger van een strafbaar feit, zoals artikel 47 Wetboek van Strafrecht eist. Verdachte heeft veeleer een hulpfunctie vervuld door bij die daad op de uitkijk te staan, zoals uit de bewijsmiddelen valt af te leiden. Nu verdachte uit een uitlating van verdachte 2 wist dat het de bedoeling was brand te stichten aan een tentje en hij besefte dat brand zeker het gevolg zou zijn van de manipulaties met de aansteker (één en ander volgens zijn eigen verklaring) heeft hij een strafwaardige rol gespeeld bij het gebeurde op de wijze zoals omschreven in het meest subsidiair tenlastegelegde. De vrijspraak voor het meer subsidiair tenlastegelegde is gebaseerd op dezelfde overweging als de vrijspraak voor het primair tenlastegelegde. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan voor zover niet doorgestreept in bijlage II. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van meest subsidiair : medeplichtigheid aan opzettelijke brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157 in samenhang met artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Over verdachte is een multi-disciplinair rapport opgemaakt door een psychiater en een psycholoog, gedateerd respectievelijk 31 januari 2001 en 26 januari 2001, waarin zij concluderen dat het tenlastegelegde feit verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en met de omstandigheden waaronder dit is begaan; Verdachte en zijn medeverdachten hebben de betreffende avond onafgebroken onverantwoordelijk baldadig gedrag vertoond, waarbij vuur alsmaar een grote rol heeft gespeeld. Ze zijn steeds verder gegaan in hun vernielzucht. Kennelijk was niemand in staat of bereid paal en perk te stellen aan hun activiteiten. Het in brand steken van de tent was voor hen een actie die in die reeks paste. Dat ze daarbij niet hebben stil gestaan bij de mogelijkheid dat er personen in de tent zouden kunnen liggen is volstrekt verwerpelijk. Dat daarbij vervolgens nog iemand daadwerkelijk komt te overlijden (onder verschrikkelijke omstandigheden) maakt dat hun daad tot grote maatschappelijke beroering heeft geleid. Het leed van de slachtoffers en hun ouders is onoverzienbaar. Een strafrechtelijke reactie, waarin het onacceptabele van dit gedrag en de ernst van de gevolgen tot uitdrukking komen, is in dit geval gewenst en noodzakelijk. - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waarbij is gelet op: - een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 31 oktober 2001; - een vroeghulpverslag van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam d.d. 6 september 2000; - een voorgeleidingsconsult door een FDP-psychiater, d.d. 28 november 2000, betreffende verdachte; - bovengenoemde multi-disciplinaire rapportage. De rechtbank overweegt verder nog als volgt: Gezien de zeer jonge leeftijd van verdachte en de hiervoor genoemde conclusie van de deskundigen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat, mede gezien de ernst van het feit en de rol die verdachte heeft gespeeld voor de afdoening van de onderhavige zaak in beginsel geen andere straf in aanmerking komt dan een gedeeltelijk onvoorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden. Verdachte heeft ter zitting aangeboden in plaats van het ondergaan van een onvoorwaardelijke jeugddetentie een alternatieve straf te willen verrichten. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij een combinatie van een leerstraf en onbetaalde arbeid een passender sanctie acht, mede omdat zij daarmee de verdachte confronteert met zijn verantwoordelijkheden jegens de maatschappij, geen aanleiding dit aanbod af te wijzen en zal daarom in plaats van de onvoorwaardelijke jeugddetentie het verrichten van een combinatie van een leerstraf en een onbetaalde arbeid opleggen voor een totale duur van 240 uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast zal een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden worden opgelegd. De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, tevens aanleiding aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. De rechtbank is van oordeel dat, de gronden voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig zijn. De voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven. Daarmee wordt het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 22b, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het onder A en B primair tenlastegelegde, het subsidiair tenlastegelegde en het onder A en B meer subsidiair tenlastegelegde. Verklaart bewezen dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot EEN JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN ZES (6) MAANDEN, Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van TWEE (2) JAREN. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het eind van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dan wel niet is nagekomen de volgende bijzondere voorwaarde : Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de Jeugdreclassering gelderland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht en met opdracht aan die instelling ingevolge artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. HET VERRICHTEN VAN EEN ALTERNATIEVE SANCTIE GEDURENDE TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN, ter vervanging van ZES (6) maanden jeugddetentie. De alternatieve sanctie zal bestaan uit het verrichten van een werkstraf, te weten onbetaalde arbeid, en het volgen van een leerstraf, tezamen voor 240 uur, waarbij de verdeling in nader overleg met de Raad voor de Kinderbescherming moet worden bepaald. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (1 dag = 2 uren) geheel in mindering wordt gebracht, te weten 76 UREN. Bepaalt dat deze taakstraf zo spoedig mogelijk, maar niet later dan VIER (4) MAANDEN na het onherroepelijk worden van dit vonnis, moet aanvangen. Bepaalt dat de taakstraf binnen TWAALF (12) MAANDEN na aanvang moet zijn verricht. Bepaalt dat de taakstraf van zodanige aard dient te zijn, dat zij past bij de persoon en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde. Heft op de voorlopige hechtenis Aldus gewezen door: mrs. H.J.T. Blom, kinderrechter als voorzitter, M.A.F. Cools-Weebers, kinderrechter, C.N. Dijkstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.A. Plantenga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2001.