Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0334

Datum uitspraak2000-12-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/70116 VRONTO J
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / legitimatieplicht. Verbalisanten waren belast met het toezicht op de naleving van artikel 6.9, derde lid, aanhef en sub c, APV Amsterdam en mitsdien ook op grond van artikel 151a Gemeentewet bevoegd de vreemdeling te verzoeken zich te legitimeren. De Awb noch de Gemeentewet stelt aan de uitoefening van deze bevoegdheid de eis dat sprake moet zijn van een vermoeden van overtreding van de regelgeving of van een concrete aanwijzing van illegaal verblijf. Beroep ongegrond, afwijzing schadevergoeding.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 00/70116 VRONTO J inzake: A ook bekend als B, geboren op [...] 1978 dan wel [...] 1978, van Sierraleoonse of Britse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zwolle te Zwolle, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Zitting: 23 november 2000. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.T.P. Jacobs, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. B. Magnin. 1. Ontstaan en loop van het geding Op 6 november 2000 is de vreemdeling aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op 8 november 2000 is zij heengezonden, overgedragen aan de vreemdelingendienst en staande gehouden ingevolge artikel 19, eerste lid, Vw. Bij bevel tot bewaring van 8 november 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds haar uitzetting gelast. Bij beroepschrift van 14 november 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 14 november 2000, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van schadevergoeding. 2. Overwegingen Ter zitting heeft de vreemdeling aangevoerd dat haar aanhouding onrechtmatig is geweest. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat niet uit het proces-verbaal blijkt op grond waarvan verbalisanten waren aangewezen voor en wat moet worden verstaan onder 'zedencontrole'. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het binnentreden in het prostitutiepand waar zij werkte tevens moet worden aangemerkt als het binnentreden in een woning, nu zij aldaar ook sliep. Aan de hand van het proces-verbaal en het verhandelde ter zitting concludeert de rechtbank dat de aanhouding van de vreemdeling als volgt is verlopen. Op verzoek van de verbalisanten of spontaan in reactie op hun collega's hebben de raamprosituées in de [...]steeg te Amsterdam hun legitimatiebewijzen door het raam getoond. Nadat de vreemdeling -die zich in het raam van perceel 6 bevond- op haar beurt een Brits paspoort toonde dat op naam was gesteld van B, hebben de verbalisanten zich gelegitimeerd, hebben zij het pand betreden en hebben zij het paspoort aan een nader onderzoek onderworpen. Onder andere omdat de folie met daaraan vast de foto losliet van het blad en er vermoedelijk kleine wijzigingen waren aangebracht aan de handtekening, rees bij hen het sterke vermoeden dat het paspoort vals dan wel vervalst was. In verband met vermoedelijke overtreding van artikel 231 Sr hebben zij de vreemdeling daarop aangehouden. Ingevolge artikel 151a, eerste lid, Gemeentewet kan de raad een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorschriften bevoegd zijn van degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, inzage te vorderen van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Op grond van artikel 6.9, derde lid, aanhef en sub c, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam (Gemeenteblad 2000, Afdeling 3, volgnummer 97) zijn de exploitant en beheerder van een (besloten) prostitutiebedrijf in het bijzonder verplicht er op toe te zien dat in het bedrijf uitsluitend prostituees werkzaam zijn die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel dan wel voor wie de exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen. Nu in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal is opgenomen dat de verbalisanten waren belast met de zogenaamde zedencontrole en dat twee van de drie verbalisanten daarvoor speciaal waren uitgemaakt en aangewezen door de Wijkteam chef, is de rechtbank van oordeel dat hun bijzondere taak in voldoende mate uit het dossier blijkt. Het gebruik van de term 'zedencontrole' brengt geen onnodige verwarring met zich, zodat de rechtbank ook de grief van de vreemdeling dienaangaande verwerpt. Nu zij belast waren met het toezicht op de naleving van bovenaangehaalde APV-bepaling, waren verbalisanten ook op grond van artikel 151a Gemeentewet bevoegd de vreemdeling te verzoeken zich te legitimeren. De Algemene wet bestuursrecht noch de Gemeentewet stelt aan de uitoefening van deze bevoegdheid de eis dat sprake moet zijn van een vermoeden van overtreding van de regelgeving of van een concrete aanwijzing van illegaal verblijf. Evenmin slaagt de grief van de vreemdeling dat de verbalisanten bij de aanhouding van de vreemdeling hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden. Daartoe wordt in de eerste plaats verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Gravenhage, van 14 januari 1999, kenmerk 98/9773 (Jub 1999, 3a, 14). Voorts merkt de rechtbank op dat de vreemdeling bij gelegenheid van verschillende verhoren heeft aangegeven op het adres Montelbaanstraat 6 te Amsterdam woonachtig te zijn, welk adres een ander is dat waarop zij haar werkzaamheden uitoefende en werd aangehouden. Ook de stelling van de vreemdeling dat haar Sierraleoonse afkomst aan daadwerkelijke uitzetting in de weg staat leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep. Daartoe is redengevend dat het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit nog niet is afgerond. Mitsdien staat nog niet vast of zij daadwerkelijk uit Sierra Leone afkomstig is. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Het beroep is derhalve ongegrond. Nu de bewaring niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2000, in tegenwoordigheid van E.H. Mazel als griffier. afschrift verzonden op: 8 december 2000 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem. Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.