Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0353

Datum uitspraak2001-03-01
Datum gepubliceerd2001-03-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000800-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

--= PERS-EXEMPLAAR =-- Parketnummer: 24-000800-00 Arrest d.d. 1 maart 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 7 september 2000 in de strafzaak tegen: R.K., zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende in PI De Wieling, gevangenis De Marwei, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr W. Anker, advocaat te Leeuwarden. Het vonnis waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De officier van justitie is d.d. 14 september 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 15 november 2000 uitgereikt gerechtelijk schrijven het ingestelde hoger beroep aan verdachte betekend. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 20 februari 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding, zoals door de eerste rechter verbeterd gelezen. Bewezenverklaring. hij in de periode van 30 tot en met 31 januari 1991, in de toenmalige gemeente Beerta, opzettelijk een vrouw, genaamd J.L.G., van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen en daar met dat opzet, die J.L.G. met een breekijzer op/tegen het hoofd geslagen en vervolgens het lichaam van die J.L.G. in een put gegooid en vervolgens dat lichaam van die J.L.G. bedekt met (zakken) puin en aarde en lagen beton, tengevolge van welk slaan voornoemde J.L.G. is overleden; Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf: doodslag. Strafbaarheid. Omtrent verdachte is door O., psychiater en A., psycholoog, beiden verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum te Utrecht op 31 mei 2000 een rapport uitgebracht, welk rapport, voor zover hier van belang, - zakelijk weergegeven - (onder meer) inhoudt: als beschouwing van de psycholoog: 'Afstand en nabijheid, verlating en hechting zijn de kernbegrippen en vormen het kernconflict in de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene. Dit conflict is een relatief beperkte, maar betrekkelijk diep insnijdende stoornis binnen een complexe en brede persoonlijkheidsstructuur. Deze stoornis is goed te herleiden en terug te voeren op de kinderjaren van betrokkene. Hij is toen beschadigd geraakt. Hij is door zijn moeder vele malen afgewezen en verlaten'. als beschouwing van de psychiater: 'Betrokkene is maar beperkt in staat tot hechting op basis van een ernstige verwaarlozing die hij in zijn vroege jeugd heeft doorgemaakt. Psychiatrisch-diagnostisch is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidstoornis met narcistische en in mindere mate borderline trekken'. als conclusie van beiden: 'Wij zijn van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem telastegelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Wij concluderen dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem telastegelegde feit lijdend was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend'. Het hof kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze conclusie over. Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ook overigens ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft verdachte ter zake van het plegen van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren. De officier van justitie is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. Het hof heeft in hoger beroep - met bewezenverklaring van hetzelfde feit als hiervoor vermeld- de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Tijdens een ruzie, die escaleerde, heeft verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, zijn echtgenote op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hiermee heeft verdachte de nabestaanden veel leed berokkend, welk leed vergroot werd door de onzekerheid omtrent het lot van het slachtoffer, waarin zij jarenlang verkeerden. Verdachte heeft deze onzekerheid doen ontstaan en laten voortbestaan door koelbloedig de sporen van zijn daad uit te wissen en door welbewust en doordacht de politie op het verkeerde spoor te zetten. Beeldend voor de verwerpelijke wijze waarop verdachte met zijn daad is omgegaan is onder meer het gegeven dat hij na verloop van enige tijd in de wetenschap dat zijn echtgenote door hemzelf om het leven was gebracht, de rechtbank heeft verzocht een rechtsvermoeden van overlijden uit te spreken. Nadien heeft hij zijn rechten als erfgenaam uitgeoefend en een weduwnaarspensioen ontvangen. Het hof is van oordeel dat bij de bepaling van de passend te achten straf rekening dient te worden gehouden met voormelde omstandigheden. Anderzijds oordeelt het hof echter dat zowel de totstandkoming van het delict als het handelen van verdachte na afloop daarvan eveneens dienen te worden bezien in het licht van de conclusies die met betrekking tot verdachtes persoonlijkheidsstructuur in het rapport van het Pieter Baan Centrum worden getrokken. Het hof houdt derhalve rekening met het gegeven dat het bewezenverklaarde feit verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 3 januari 2001, waaruit niet blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. Onder deze omstandigheden acht heeft hof een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte R.K. tot gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. - Dit arrest - Dit arrest is aldus gewezen door mrs Kalsbeek, raadsheer, als voorzitter, Meertens en Huizinga-Bout, raadsheren, in tegenwoordigheid van mevrouw Eisma als griffier, zijnde mr Huizinga-Bout voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. type: GGE