Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0402

Datum uitspraak2001-02-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers01/117
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Assen Kenmerk: 01 / 117 BSTPL P02 G01 U I T S P R A A K Beslissing van de president van de Arrondissementsrechtbank te Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen: Vereniging Natuurlijk Roderveld, gevestigd te Roden, verzoekster, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordenveld, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 4 januari 2001 heeft verweerder onder toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot 1 augustus 2004 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een schoolgebouw op het terrein van het asielzoekerscentrum aan de Hullenweg te Roden. Verzoekster heeft tegen dit besluit bij verweerder tijdig bezwaar gemaakt. Tevens is bij brief van 22 januari 2001 aan de president van de recht-bank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft bij brief van 30 januari 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden, gevolgd door een verweerschrift bij brief van 5 februari 2001. Verzoekster heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het verzoek is behandeld ter zitting op 21 februari 2001, alwaar verzoekster is verschenen bij gemachtigden [gemachtigden], bestuursleden van verzoekster. Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigden [gemachtigden], allen medewerkers van de gemeente Noordenveld, bijgestaan door mr. T. Knoop, advocaat te Groningen. II. Motivering Algemeen. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht-bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. Ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven dat er gerede twijfels zijn over de vraag of het bezwaarschrift namens verzoekster bevoegd is ingediend bij verweerder. Aan de hand van het verslag van de ledenvergadering van verzoekster van 6 november 2000 en van de bestuursvergadering van 10 januari 2001 alsmede gezien het schrijven van de voorzitter en secretaris van verzoekster van 8 februari 2001 is de president van oordeel dat er geen reden is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift. Nu derhalve bevoegd en tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens heeft de president geen reden gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te achten. Feiten. Op 4 juli 2000 heeft de gemeente Noordenveld een bouwaanvraag ingediend voor het vergroten (met 65,76 m²) van het schoolgebouw op het terrein van het (tijdelijk) asielzoekerscentrum (AZC) aan de Hullenweg te Roden. In juli 2000 heeft verweerder zijn voornemen bekendgemaakt omtrent het verlenen van medewerking aan dit bouwplan door middel van toepassing van artikel 17 van de WRO. Verzoekster heeft hierover bij brief van 25 juli 2000 haar zienswijze bij verweerder kenbaar gemaakt. Op 4 augustus 2000 heeft het Drentse Welstandstoezicht verweerder geadviseerd in het kader van de welstandstoetsing en daarbij het bouwplan aanvaardbaar geacht. Verzoekster is op 18 september 2000 in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze mondeling toe te lichten, van welke mogelijkheid namens haar gebruik is gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de vrijstelling en bouwvergunning verleend. Standpunten partijen. Verzoekster stelt dat de uitbreiding van het schoolgebouw op zeer gespannen voet staat met de vooraf gemaakte afspraken over de capaciteit van het AZC. Verzoekster meent dat verweerder dan wel het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) moet sturen op de opvang van asielzoekerskinderen in het opvangcentrum. Verzoekster meent dat door deze uitbreiding sprake is van een verdere aantasting van het woongenot van omwonenden van het AZC. Dit bezwaar weegt des te meer, omdat het bosplantsoen niet conform de oorspronkelijke bouwvergunning is uitgevoerd en er slechts een smalle strook beplanting aanwezig is. Verzoekster stelt dat gezien de periode tussen de bouwaanvraag en de bouwvergunning er geen sprake is van urgentie voor de uitbreiding. Verzoekster meent dat verweerder de uitbreiding niet baseert op kwantitatieve gegevens. Verzoekster verwijt verweerder in dit verband naar willekeur te handelen. Verzoekster ervaart het als zeer onfatsoenlijk om hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank tegen de vergunning voor het gehele AZC met een uitbreiding te komen. Verzoekster stelt dat bij de bouwvergunning gebruik is gemaakt van de bouwtekeningen bij het oorspronkelijke schoolgebouw, waarop de beplantingsstrook van 7,5 meter is aangegeven. Verzoekster wil dat verweerder in dit verband gebruik maakt van zijn handhavingsplicht. Tot slot stelt verzoekster dat het vanuit bedrijfseconomische redenen niet geloofwaardig is dat de uitbreiding maar voor korte tijd is bedoeld. Verweerder stelt dat hij geen illegale situatie uitbreidt, maar voortborduurt op een rechtens verleende, maar nog niet onaantastbaar geworden vergunning. Verweerder stelt dat sprake is van een van begin af aan vastgesteld omvang van het AZC, waarbij het grondgebied en de opvangcapaciteit (maximaal 600 asielzoekers) zijn bepaald. Volgens verweerder wordt dit met onderhavige uitbreiding niet overschreden. Verweerder geeft toe dat deze uitbreiding niet was voorzien, maar stelt dat geen sprake is van afspraken of harde toezeggingen hieromtrent. Verweerder is van mening dat de uitbreiding niet verder de beplantingsstrook aantast. Verweerder geeft aan de hand van het aantal kinderen dat vanaf het begin in het AZC is opgevangen, de nu beschikbare ruimte en de klassegrootte aan dat de uitbreiding noodzakelijk is. Verweerder stelt dat de maximale instandhoudingstermijn nog ongeveer 3,5 jaar bedraagt (42 maanden). Verweerder wijst er op dat semi-permanente gebouwen als onderhavige op een andere plek ook weer kunnen worden gebruikt. Continuering na 1 augustus 2004 is in het geheel niet aan de orde, aldus verweerder. Beoordeling. Vooropgesteld wordt dat thans in bezwaar voorligt het besluit van 4 januari 2001, inhoudende de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor de uitbreiding van het schoolgebouw op het AZC-terrein aan de Hullenweg te Roden. Het verzoek om een voorlopige voorziening kan derhalve ook alleen op deze uitbreiding betrekking hebben. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kan verweerder met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De tweede volzin van dit lid bepaalt dat de termijn, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren kan belopen. Niet in geschil is dat onderhavig bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Overwogen wordt dat van de zijde van verzoekster niet dan wel onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er objectieve aanwijzingen zijn op grond waarvan moet worden aangenomen dat de uitbreiding van het schoolgebouw tot na 1 augustus 2004 gehandhaafd zal blijven. In zoverre is er geen reden te twijfelen aan de juiste toepassing van verweerder van artikel 17 van de WRO. Wat dan overblijft is een afweging van de in geding zijnde belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of de belangen van verzoekster door onderhavige vrijstelling niet onevenredig worden geschaad. In dit verband overweegt de president het volgende. Gebleken is dat het verzoekster in grote mate te doen is om de handhaving van de bij de vrijstelling en vergunning voor het totale AZC-terrein (het besluit van 3 augustus 1999) in dat plan opgenomen groenstrook langs het terrein met een breedte van circa 7,5 meter, bedoeld voor de landschappelijke inpassing van het AZC in de omgeving van de Hullenweg te Roden. Deze groenstrook speelt bij onderhavig bestreden besluit een rol voor zover het gaat om de toetsing ingevolge artikel 12 van de Woningwet. Het Drentsche Welstandstoezicht heeft onderhavig bouwplan op 4 augustus 2000 beoordeeld en een positief advies uitgebracht aan verweerder. Deze welstandscommissie toetst het bouwplan aan artikel 12 van de Woningwet, waarbij wordt beoordeeld of het bouwplan op zichzelf als in relatie tot de omgeving voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Aan de hand van het dossier en de ter zitting naar voren gebrachte informatie overweegt de president dat onduidelijk is of het Drentsche Welstandstoezicht voldoende inzicht heeft gehad in de feitelijke situatie van de groenstrook rond het AZC-terrein en met name de groenstrook aan de zijde van het schoolgebouw (langs het water). Wanneer de welstandscommissie zich alleen heeft kunnen baseren op de tekeningen, waarop de groenstrook is ingetekend en de informatie omtrent de aard van de beplanting, zoals van de zijde van verweerder is verstrekt bij de vrijstelling en bouwvergunning van 3 augustus 1999, moet worden geconcludeerd dat de commissie niet de volledige informatie heeft gehad omtrent de omgeving van het bouwplan. De president trekt hierom in twijfel of de commissie zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onderhavig bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand in relatie tot de omgeving. Zoals aan de hand van foto's ter zitting is getoond, laat de feitelijke situatie thans aan de zijde van het schoolgebouw niet meer zien dan wat nietige plantjes. Ook wanneer wordt meegenomen dat het jaargetijde zeker een rol speelt in het aanzien van de groenstrook, oordeelt de president dat de thans aanwezige groenstrook in geen verhouding staat met het beplantingsplan dat deel uitmaakt van de vrijstelling en bouwvergunning voor de totale inrichting van het AZC-terrein. Geoordeeld wordt dat de hiervoor aangegeven onduidelijkheid met betrekking tot de informatie die het Drentsche Welstandstoezicht ter beschikking heeft gehad bij de beoordeling van de uitbreiding van het schoolgebouw mogelijk bij het besluit op bezwaar kan worden opgeheven. Ook indien sprake is van een gebrek in dit verband kan het bouwplan in de bezwaarfase opnieuw ter beoordeling aan de welstandscommissie worden voorgelegd. De president ziet in het voorgaande thans geen reden om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Hierbij is mede overwogen dat voor zover verzoekster in dit verband in haar belangen is geschaad, de groenstrook deel uitmaakt van het besluit van 3 augustus 1999, welk besluit bij besluit op bezwaar van 29 februari 2000 is gehandhaafd, waardoor de schade voornamelijk is toe te rekenen aan dit besluit. De groenstrook kan dan ook nog een rol spelen in de bodemprocedure betreffende het beroep van verzoekster tegen het besluit op bezwaar van 29 februari 2000, voor zover het niet gaat om een louter handhavingsprobleem. Niet is gebleken van enige toezeggingen van de zijde van verweerder omtrent de omvang van het bebouwde oppervlak van het AZC-terrein en de samenstelling van de bewoners van dit terrein. Aannemelijk is dat over deze samenstelling geen voorspellingen zijn te doen. Nu het maximale aantal asielzoekers in het AZC aan de Hullenweg niet wordt overschreden noch uitbreiding van het AZC aan de orde is, is er geen aanleiding te veronderstellen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Het is de president duidelijk geworden dat bij verzoekster en haar leden de emoties hoog zijn opgelopen. Het gaat verzoekster van meet af aan om serieus te worden genomen in haar bezwaren, met name in de bezwaren die betrekking hebben op de welstandstoetsing. De president geeft verweerder nadrukkelijk in overweging om in de bezwaarfase hier geruime aandacht aan te schenken en de nodige maatregelen te doen nemen. De president ziet ook in de overige namens verzoekster naar voren gebrachte bezwaren geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Zoals hiervoor overwogen kan het aspect van de welstandstoetsing in de bezwaarfase nader worden bezien. Ook overigens is er geen reden gezien waarom de bouwvergunning in rechte niet zou kunnen worden gehandhaafd. In dit verband is er ook geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten die verzoekster mogelijk in verband met haar verzoek heeft moeten maken. III. Beslissing De president: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. J.S. van der Kolk, president en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2001 in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier. mr. A. Verweij mr. J.S. van der Kolk Afschrift verzonden op: typ: JO