Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0411

Datum uitspraak2001-02-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/03631
Statusgepubliceerd


Uitspraak

he Gerechtshof Arnhem Eerste enkelvoudige belastingkamer nummer 98/03631 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën c.a. van de gemeente Gorssel (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde op één aanslagbiljet verenigde aanslagen gemeentelijke belastingen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. Belanghebbende is voor het jaar 1997 in de heffing betrokken van: de onroerende-zaakbelastingen ad f 92,- + f 92,- = f 184,-; de afvalstoffenheffing ad f 456,-; rioolrecht ad f 25,-; forensenbelasting ad f 330,-. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslagen bij de bestreden uitspraak van 1 september 1998 gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak op 6 oktober 1998 in beroep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Ambtenaar een conclusie van dupliek. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 oktober 2000 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ambtenaar. 1.5. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een als pleitnota aangemerkt schriftelijk stuk toegezonden aan het Hof, welk met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. 1.6. Het Hof heeft op 26 oktober 2000 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 7 november 2000 aangetekend aan belanghebbende en de Ambtenaar verzonden. 1.7. Belanghebbende heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van f 150,- is tijdig gestort. 2. De vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is gehuwd. Hij woont met zijn echtgenote op het adres a-weg 1 te Z. Belanghebbende is in het onderhavige jaar tevens eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak b-weg 2 te Q (gemeente Gorssel). Het betreft een in een recreatiepark gelegen, gemeubileerde recreatiebungalow, welke belanghebbende gedurende meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar hield. 2.2. Belanghebbende is de inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente Gorssel geweigerd. Mede als gevolg daarvan moet hij naast de onroerende-zaakbelasting ook forensenbelasting betalen. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Ambtenaar belanghebbende terecht en tot de juiste bedragen in de voormelde gemeentelijke belastingen heeft betrokken; 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotitie, toegevoegd -zakelijk weergegeven-: 3.3.1. door belanghebbende: 3.3.1.1. De gemeente is niet op al zijn bezwaren ingegaan. Dat steekt hem. Het getuigt niet van veel respect voor hem. 3.3.1.2. Hij erkent de bungalow in het onderhavige jaar samen met zijn echtgenote te hebben gebruikt. 3.3.2. door de Ambtenaar: 3.3.2.1. De grote hoeveelheid bezwaarschriften tegen de WOZ-beschikkingen heeft geleid tot achterstanden en vertraging in de afdoening van bezwaarschriften. De Ambtenaar is van mening dat in de uitspraak op bezwaar en het vertoogschrift op alle grieven van belanghebbende is ingegaan. Belanghebbendes conclusie van repliek gaf geen aanleiding tot het aanvoeren van nieuwe argumenten. 3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de aanslagen. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Partijen zijn ter zitting akkoord gegaan met een gelijktijdige behandeling van de onderhavige zaak en de zaken met de nummers 98/3620 en 98/3632. 4.2. De overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen de Ambtenaar uitspraak op bezwaar moet doen, leidt niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Belanghebbendes klachten met betrekking tot de niet tijdige en onvolledige informatievoorziening door de gemeente kunnen evenmin tot een zodanige vernietiging leiden. 4.3. De belastingrechter is niet bevoegd te beoordelen of de weigering van de gemeente Gorssel belanghebbende in te schrijven in het bevolkingsregister rechtmatig is. Evenmin ligt het op de weg van de belastingrechter te beoordelen of de gemeente bij de vaststelling dat in dezen sprake is van een gemeubileerde woning -hetgeen belanghebbende niet weerspreekt- belanghebbendes privacy zou hebben geschonden. 4.4. De heffing van forensenbelasting berust op de gedachte dat personen zoals belanghebbende die niet in de gemeente woonachtig zijn in de volle betekenis van dat begrip wel profiteren van de gemeentelijke voorzieningen die de gemeente op haar kosten mede ten behoeve van deze niet-inwoners tot stand brengt of in stand houdt, terwijl de gemeente ten aanzien van deze niet-inwoners de vergoeding per inwoner uit het gemeentefonds moet ontberen. 4.5. De verschuldigdheid van andere gemeentelijke belastingen brengt niet mee dat voor de heffing van een forensenbelasting geen plaats meer is. Het staat de gemeenteraad van Gorssel vrij om, op basis van de desbetreffende bepalingen in de Gemeentewet, te besluiten tot het heffen van één of meer belastingen. Geen wettelijke bepaling verbiedt het naast elkaar heffen van de onroerende-zaakbelastingen en de forensenbelasting. 4.6. Beide aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met de desbetreffende verordeningen. Anders dan belanghebbende meent is hij niet in de forensenbelasting betrokken omdat hij meer dan negentig dagen/nachten in de recreatiewoning heeft verbleven maar omdat de woning hem meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. De bij beschikking van 28 februari 1997 vastgestelde waarde in het economische verkeer per peildatum 1 januari 1995 van belanghebbendes recreatiewoning, zijnde de maatstaf van heffing van de voor het onderhavige jaar aan belanghebbende opgelegde onroerende-zaakbelastingen kan in deze procedure niet worden aangevochten. 4.7. De bevoegdheid van de gemeente tot het heffen van afvalstoffenheffing berust op artikel 15:33 van de Wet Milieubeheer. Zowel naar de tekst van dit artikel als naar de uit de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikel blijkende bedoeling van de wetgever, kan de belasting worden geheven van de gebruiker van het perceel ongeacht of van de dienst tot inzamelen van huishoudelijk afval feitelijk gebruik wordt gemaakt. Dit laatste brengt met zich dat evenvermelde wettelijke bepaling geen tariefdifferentatie eist naar de mate waarin daadwerkelijk van de reinigingsdienst gebruik wordt gemaakt. Dit heeft tevens tot gevolg dat belanghebbendes beroep op het beginsel "de vervuiler betaalt" faalt. Bovendien houdt dit gezegde geen algemeen rechtsbeginsel in. 4.8. Artikel 4 van de voor het onderhavige jaar van toepassing zijnde Verordening reinigingsrechten 1992 van de gemeente Gorssel is met het voorgaande in overeenstemming. Nu belanghebbende ter zitting heeft medegedeeld dat hij ook daadwerkelijk met zijn echtgenote van de recreatiewoning gebruik maakte is in dezen terecht het in artikel 5, eerste lid, van de verordening vermelde tarief toegepast. 4.9. De heffing van het rioolrecht richt zich naar het gebruik dat door het afvoeren vanuit een eigendom van afvalwater en dergelijke via het gemeentelijk rioleringsstelsel, van dat stelsel wordt gemaakt. Een evenredigheid tussen gebruik en heffing daarbij wordt door de wet niet vereist. 4.10. De bevoegdheid tot het instellen van een zodanige heffing door de gemeenteraad is evenals de heffing van de onroerende-zaakbelastingen en de forensenbelasting gegrond op de desbetreffende bepalingen in de Gemeentewet. 4.11. De onderhavige aanslag in het rioolrecht is opgelegd in overeenstemming met de van toepassing zijnde Verordening rioolrecht van de gemeente Gorssel. 4.12. Ingevolge de wet is de gemeente niet verplicht met de gemeente Z te komen tot een verdeelsleutel inzake de heffing van afvalstoffen en rioolrechten. Belanghebbendes desbetreffende klacht kan hem derhalve niet baten. 4.13. De door belanghebbende aangevoerde grieven met betrekking tot het gemeentelijk beleid inzake het recreatiepark waarop de onderhavige zaak/het perceel is gelegen raken niet de al dan niet juistheid van de onderhavige aanslagen. Ook de grieven van belanghebbende inhoudende dat de gemeente voor de onderhavige zaak steeds verschillende termen hanteert (variërend van bungalow, vakantiehuisje tot recreatiewoning) kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak en de daarbij gehandhaafde aanslagen. 4.14. De door belanghebbende gewraakte betalingsregels raken niet de heffing van de onderhavige belastingen maar alleen de invordering daarvan. In de sfeer van de invordering van gemeentelijke heffingen is evenwel niet voorzien in bezwaar of beroep, afgezien van het hier niet aan de orde zijnde artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De rechter in belastingzaken kan dan ook geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de regeling van de betaaltermijnen die in de verschillende toepasselijke belastingverordeningen staan. 4.15. Voor zover belanghebbendes grieven identiek zijn aan die hij naar voren heeft gebracht in zijn beroepen tegen de aanslagen gemeentelijke belastingen 1996 en 1998, verwijst het Hof naar zijn uitspraken gedaan in de gelijktijdig behandelde zaken nummers 98/3620 en 98/3632. slotsom: Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. 5. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het Hof geen termen aanwezig. 6. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan te Arnhem op 20 februari 2001 door mw. mr De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 februari 2001 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.