Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0427

Datum uitspraak2001-02-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummersrolnr. 573/1999
Statusgepubliceerd


Uitspraak

d.d. 7 februari 2001 De arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake: rolnr. 573/99 rolnr. ktg. 99/180 [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, procureur: mr. K.P.T.G. Flos, tegen: de besloten vennootschap Gebroeders Du Puy B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Biervliet, gem. Terneuzen, geïntimeerde, procureur: mr. C.H. Brinkman. 1. Het procesverloop Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar het vonnis van de kantonrechter te Terneuzen van 1 september 1999 onder bovenvermeld rolnummer. Bij dagvaarding van 30 september 1999 is [appellant] tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Vervolgens zijn de volgende processtukken gewisseld: - memorie van grieven, voorzien van drie producties; - memorie van antwoord, voorzien van een productie; - akte; - antwoordakte. 2. Het geschil in hoger beroep 2.1 [appellant] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter de navolgende vier grieven gericht. Grief 1 Ten onrechte komt de Kantonrechter in punt 5.3 in combinatie met punt 5.4 tot de conclu- sie, dat Du Puy aan de stel- en bewijsplicht, die volgens artikel 7: 658 BW op de werkge- ver rust, heeft voldaan: de toedracht van het ongeval staat niet vast, althans niet in die mate, dat daardoor is voldaan aan de stel- en bewijsplicht van artikel 7: 658. Grief 2 De Kantonrechter heeft ten onrechte aangenomen dat Du Puy gemotiveerd gesteld heeft op welke wijze zij haar verplichting om te zorgen voor een veilige werkplek is nagekomen. Grief 3 Ten onrechte stelt de Kantonrechter in punt 5.8, dat met de aanwezigheid van de rand van de aan te brengen lichtkoepel, het gat in het dak zodanig was gemarkeerd, dat [appellant] bedacht had moeten zijn op een bijzondere situatie; ten onrechte stelt de Kantonrechter dat van een ervaren voorman-dakdekker, als [appellant] was, verwacht mocht worden, dat hij zonder uitdrukkelijke instructies van zijn werkgeefster de veiligheidsrisico's op het werk analyseert, voordat hij met de werkzaamheden begint en zonodig zelf maatregelen neemt ter voorkoming van gevaarlijke situaties. Grief 4 Ten onrechte komt niet aan de orde de vraag of Du Puy niet aansprakelijk is doordat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet op bewuste roekeloosheid. 2.2 Du Puy heeft de grieven gemotiveerd weersproken en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter. 3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep 3.1 [appellant] heeft tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen grieven gericht. De opmerkingen die [appellant] in zijn memorie van grieven ten aanzien van enkele van deze feiten heeft gemaakt, tasten de kwalificatie van deze gebeurtenissen als feit niet aan. De rechtbank gaat derhalve in hoger beroep van het volgende uit. a. Aan [appellant], die sedert 1986 als dakbedekker in dienst was van Du Puy, is op 5 december 1997 een ongeval overkomen, waarbij hij door een met isolatiemateriaal bedekt gat in het dak van een bijkeuken is gezakt en van een hoogte van ongeveer 2,80 meter naar beneden is gevallen. Tengevolge daarvan heeft hij letsel opgelopen. b. De toedracht van het ongeval kan als volgt worden weergegeven: - Begin december 1997 heeft Du Puy, een loodgieters- en dakbedekkingsbedrijf, de op- dracht van [betrokkene 1]aanvaard om dakdekwerkzaamheden uit te voeren aan zijn nieuwe door [betrokkene 2] aangebouwde bijkeu- ken. - De werkzaamheden van [betrokkene 2]hielden in het metselen van de bijkeuken en het monteren en afwerken van het platte dak. De werkzaamheden aan het dak (groot ongeveer 15 m2) bestonden uit het leggen van houten balken met daarop dakplaten, het leggen van isola- tiemateriaal (platen piepschuim van ongeveer 8 cm dik) en het (ongeveer in het midden van het dak) aanbrengen van een lichtkoepel en het maken van een gat daarvoor van 1,12 x 1,12 m. - De werkzaamheden van Du Puy hielden in het bevestigen van het isolatiemateriaal aan de houten ondergrond en het aanbrengen van bitumineuze dakbedekking. - Op 5 december 1997 was [een werknemer van betrokkene 2]werkzaamheden aan het uitvoeren op het dak. Hij had het houten dak, waarin het gat voor de lichtkoepel al was aangebracht, volledig belegd met isolatiemateriaal waardoor het gat niet zichtbaar was en hij had de rand (on- geveer 20 cm hoog) van de aan te brengen lichtkoepel neergelegd op de plaats waar ten behoeve van die koepel het isolatiemateriaal nog moest worden uitgezaagd. - Op 5 december 1997 is [appellant] in opdracht van Du Puy naar de woning van [betrokkene 1] gegaan, waar hij omstreeks 8.15 uur is aangekomen, om de afgesproken dakdek- werkzaamheden uit te voeren. Nadat hij het dak, waarop [een werknemer van betrokkene 2] aan het werk was, had betreden heeft hij het dak bekeken om te zien hoe hij zijn werkzaamheden zou uitvoeren. Hij heeft zich daarbij verplaatst en is over de lichtkoepelrand heengestapt, waarna hij door het isolatiemateriaal is gezakt en door het zich daaronder bevindende gat is gevallen. c. Toen Du Puy op 5 december 1997 aan [appellant] de opdracht gaf om werkzaamheden bij [betrokkene 1] te verrichten wist zij niet dat in het te bedekken dak een lichtkoepel zou worden aangebracht. d. Ten tijde van het ongeval was [appellant] voorman-dakbedekker. Hij verrichtte ook zelfstandig dakdekkerswerkzaamheden en was in april 1997 geslaagd voor de veiligheids- opleiding VVA 1. 3.2 Overeenkomstig de wens van [appellant] zal de rechtbank het geschil in volle omvang beoordelen. [appellant] houdt Du Puy aansprakelijk voor de door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade. Primair grondt hij die aansprakelijkheid op artikel 7: 658 BW, subsidiair op artikel 7: 611 BW. Du Puy betwist gemotiveerd aansprakelijk te zijn. 3.3 In zijn eerste grief met toelichting benadrukt [appellant] nog eens de relevantie van het ongevalsrapport dat Du Puy op grond van het ten tijde van het ongeval geldende artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet had moeten laten opmaken. De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij de overwegingen van de kantonrechter. Wat er zij van de doelein- den van dergelijke rapportage en het voordeel van het wel voor handen hebben ervan, tot aansprakelijkheid leidt het enkele niet laten opmaken van een ongevalsrapport niet. Met de kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat dit slechts tot gevolg heeft dat de stel- en bewijsplicht voortvloeiend uit artikel 7: 658 BW op Du Puy is blijven rusten. Het is aan Du Puy te stellen en zonodig te bewijzen dat zij had voldaan aan haar plicht ervoor te zorgen dat haar werknemer [appellant] zijn werk in een veilige omgeving en onder veilige omstandigheden kon verrichten. 3.4 [appellant] meent dat Du Puy niet aan zijn verplichtingen van artikel 7: 658 BW heeft voldaan (grieven 2 en 3 met toelichtingen). Du Puy heeft de feitelijke toedracht van het ongeval beschreven en verder gesteld dat [appellant] jarenlange ervaring als dakdekker had, dat hij bij karweien waarbij meer werk- nemers van Du Puy aan het werk waren als leidinggevende (voorman) optrad, dat het in dit geval om een karwei van beperkte omvang ging bij een particuliere opdrachtgever waar [appellant] alleen het te verrichten werk zou uitvoeren, dat zij [appellant] gelet op zijn ervaring en gelet op het feit dat hij het veiligheidsdiploma VVA 1 kort daarvoor had gehaald het inschatten van de veiligheidsrisico's mocht toevertrouwen en dat het haar bij het verstrekken van de werkopdracht aan [appellant] niet bekend was dat er in het dak een lichtkoepel zou komen. [appellant] heeft deze stellingen inhoudelijk niet bestreden, maar volgens hem kan hieruit niet worden opgemaakt dat het ongeval niet het gevolg is van het feit dat onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van ongevallen zoals hem is overkomen. Hij meent dat Du Puy niets heeft gedaan om zicht te krijgen op de risico's waaraan [appellant] bij de uitvoering van het karwei zou worden blootgesteld en dat Du Puy hem op geen enkele manier voor mogelijke risico's heeft gewaarschuwd. 3.5 De rechtbank volgt Du Puy in haar stelling dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Het ging om een eenvoudig karwei van beperkte omvang met daarbij naar redelijke ver- wachting beperkte veiligheidsrisico's, zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst. In een dergelijke situatie behoefde de leidinggevende van Du Puy zich niet zelf op de hoogte te stellen van mogelijke risico's. Zij mocht [appellant], die een ervaren dakdekker is en in het bezit is van een veiligheidsdiploma in staat achten zelf de risico's verbonden aan het karwei te beoordelen en te handelen naar bevind van zaken. Dat het gat voor de lichtkoepel (onder het isolatiemateriaal) niet volgens de eisen van de Arbowet was gemarkeerd, maar door de rand van de lichtkoepel kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien Du Puy niet wist dar er een lichtkoepel in het dak zou worden aangebracht. Nu de slotsom is dat Du Puy heeft voldaan aan haar zorgplicht van artikel 7: 658 lid 2 BW, kan zij op deze grond niet aansprakelijk gehouden worden voor de schade van [appellant]. De eisen gesteld aan het goed werkgeverschap van artikel 7: 611 BW in dit kader houden niet meer of anders in dan die gesteld aan de zorgplicht van artikel 7: 658 BW, zodat ook op die grond niet tot aansprakelijkheid van Du Puy kan worden geconcludeerd. 3.6 Het systeem van artikel 7: 658 BW brengt met zich mee dat niet wordt toegekomen aan de vraag of de schade van [appellant] het gevolg is van opzet of van bewuste roeke- loosheid, nu is vastgesteld dat Du Puy niet aansprakelijk gehouden kan worden voor deze schade omdat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Grief 4 faalt. 3.7 Uit bovenstaande volgt dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. 4. De beslissing De rechtbank: bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Terneuzen van 1 september 1999; veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Du Puy gevallen, tot dusver begroot op f. 400,-- aan verschotten en op f. 1.650,-- aan salaris van haar procureur. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A. Witsiers, B.J.R.P. Verhoeven en E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.